Wij zaten geëvacueerd in Amersfoort bij de directeur van de Amersfoortse Betonmaatschappij. Die woonde op een buiten, echt een Oostenrijkse villa op een bult, op de Vosheuvel, en daar stond een zomerhuisje waar mijn tante in zat. Wij hebben daar toen een directiekeetje gehad. Meneer Salomons was een hele aristocratische man, met een sikje. Die reed toen zelf in een mooie blauwe automobiel. En die heeft ons naar de polder gebracht.
Ik heb me gister nog af zitten vragen: zijn wij verhuisd? Nou, we hadden niks. Er zal later wel eens een keer vanuit Zeeland wat spulletjes die er nog waren, naar ons gekomen zijn natuurlijk, maar hoe dat gegaan is, of dat met een vrachtwagen meegekomen is of zo, maar verhuizen hoefden we niet, want het meeste aan meubels was toch verdronken. En in dat directiekeetje van drie bij vier meter stonden een matras en een paar stoelen die we ook van een ander gekregen hadden, dus ik denk gewoon dat we vanuit Amersfoort hier naartoe zijn gekomen. Mijn vader op de motor en mijn moeder, zusje Janneke en ik met meneer Salomons.
Ik weet nog goed dat we bij Ramspol de brug overkwamen, dat je zo’n héle lange, smalle weg had. Helemaal kaal natuurlijk, de hele polder nog kaal. En dat we op de Lange Dreef reden. Alles nog kaal en recht en strak en zo wat. Maar ik was ziek, dus ik lag een beetje ziek in die auto en ik ben thuisgekomen en toen hebben ze een matras op de grond gegooid in een slaapkamer, want een bed was er geloof ik nog niet, en daar ben ik op gaan liggen. Dus de eerste paar dagen weet ik eigenlijk niet meer hoe of wat.
Bron: Batavialand te Lelystad, project Verhalen Vissen, interview met Kees Bolle, 21 oktober 2011.