Het zal ergens rond 1956 of 1957 geweest zijn. Een druilerige dag en in huize Flobbe ‘spelen’ alle kinderen binnen. Dat leidt natuurlijk tot onrust en kleine ruzies. Moeder heeft het er maar druk mee. Ik, Bob, word eruit gestuurd. Ga maar naar de dokter om een pilletje voor chagrijnigheid, zo is de boodschap. De ziekenbarak waar dokter Bekius is, staat naast ons huisje. Eigenlijk dus de buurman (en een paar jaar eerder ook nog mijn schoolmeester). En uit pure balorigheid bel ik aan en doe mijn boodschap. De dokter hoort het aan en pakt wat uit een lade. Een rolletje pepermunt. “Iedereen thuis elk uur een pilletje”, zegt hij, “Dan gaat het wel weer over.”
Op een zomerse dag ligt mijn opa met het schip op Lelystad. Een binnenvaart vrachtschip. Blijkbaar heeft hij geen haast, want die middag mag de hele school mee een rondje varen om de leiddam. Blijkbaar kon in die tijd de meester zoiets zelf regelen met de ouders? Opa vindt het wel leuk. Het is prachtig windstil weer.
Twee meesters met zo’n vijfentwintig kinderen zitten op de luiken. Meester heeft met krijt een streep over de luiken getrokken. Zitten blijven en niet voorbij de streep komen! Ja, zo ging dat in die tijd.