In 1948 werden we boer. Het is nu zestig jaar later. Toen was zware grond de beste grond, want op die zware grond was toch alles handwerk. Aardappels opzoeken. Maar later, toen die grote machines kwamen, hadden we liever die lichtere grond, want die machines hadden last van die kluiten en dat hadden wij bij dat handwerk niet hè. Dus de kijk op de soort grond is omgezwenkt. In het begin was het voor mij een beetje een teleurstelling dat ik op zandgrond terecht kwam. Maar wie had kunnen denken dat die mechanisatie zo snel zou gaan? Wij op de knieën bieten dunnen, op 1 zetten. Nu gaat zo’n grote machine een keer op en neer en heeft dan 12 rijen gerooid, op de kieper naar het erf.
De bieten besteedde ik uit aan mensen die uit de rietwereld kwamen. Die werkten zomerdag bij ons en winterdag zaten ze in het riet. Dat begon al in mei met uitdunnen van die bieten. Schoonmaken met de hak en dan rooiden ze met vorkjes. Die legden ze op hoopjes. Er kwam ook wel eens wat vorst in de herfst. Dan deden we er wat loof op. Ze laadden die wagens ook van ons. Die brachten we naar de loswal aan het Zwartewater. Er lagen netten op die wagens en die netten pakten ze met zo’n lier zo het schip in. Bieten waren zwaar om te bewerken hoor. Ik had direct al een kleine combine, dat had ik wel afgezien bij die Rijksdienst. Maar het was hoofdzakelijk loonwerk.