De hygiëne was pijnlijk. Als het vroor had je geen drinkwater meer. Dat zijn allemaal van die kleine dingetjes, hè. Je had geen stuiver om groene zeep te halen om je kleding in te smeren. Nu haal je zulke pakken en boodschappenkarren tot aan het plafond. Toen was het: keer je hemd maar om. Dat was verschonen.
Kijk, enerzijds had de jeugd van toen gelijk. Wij (het gezin) konden het uit de winkel pakken. En mijn moeder kon dan wél wassen. Bij ons ging dat wel goed. Zeep werd uit een vat verkocht. Dan kwamen ze met een pannetje om wat zeep te halen. Maar je had verschrikkelijk veel luizen. En dan hadden de schone mensen ze ook. Een luis moet een lekker schoon hoofd hebben. Ik had ze ook wel, hoor. Als er bij ons kleding gewassen werd, werd ik gekamd. Met een dubbelloops jachtgeweer, zo noemde ik die luizenkammetjes.
Op school zat je met de hoofden dicht bij elkaar te smoezen als je ondeugend was of iets van de meester vond wat hij niet horen mocht. Dan dacht zo’n luis: hé, daar heb je een schoon hoofd en hup, over! Had je dus ook familie op je hoofd. Dat was verschrikkelijk veel hoor, vroeger, dat is werkelijk waar. Als jullie daarin teruggezet zouden worden, geloof ik dat je veel zou hebben: ai je ut al oord , die is dood en die is dood. Geen geld, smerig. Vandaar dat je dus ook soms van die epidemieën had, zoals die tyfusepidemie.
De Spaanse griep, daar zijn er ook zat aan gestorven. Dat was gewoon een griepepidemie, net als nu die angst was voor de Mexicaanse griep. Mijn ome Johannes ook, de vader van Jo Gerssen van het goedwinkeltjen. Mijn tante Trien is naar de Zaan gegaan toen die jongens groot waren, om wat te verdienen natuurlijk, op de fabriek. Mijn grootvader, ouwe Bartus, was ook doodskistenmaker. Die had een timmerbedrijf. Mijn vader heeft eens verteld:
"Op een nacht hebben wij voor een vader en een kind uit hetzelfde gezin een kist gemaakt."
Die moesten ze toen nog maken, nu komen ze zo van de fabriek. Dan gingen ze naar de werf toe, daar lagen die gezaagde bomen, bij Wiepke en bij de gebroeders Hakvoort. En dan zaagden ze daar zelf een kist uit.
De eerste protestantse dominee op Urk was Petrus Salebien, in 1627. Hij had vijf leden in zijn kerk en een paar dopelingen. De rest van Urk was nog rooms. Urk had toen 300 inwoners. In 1637 zijn er 149 Urkers gestorven, waaronder dominee Salebien, aan de pest. Dat is de helft. Kun je je indenken wat voor toestand dát geweest moet zijn.