Kijk, Urk was toen niet zo groot. Als er een stuk of tien stierven, was alles onder de indruk, hoor. Als er bijvoorbeeld een kind doodging aan de mazelen, ook een epidemie, roodvonk, dan kreeg je een plaat op je deur: "besmet". Daar had iedereen het dan over. De dominee kwam dan en die moest tinge [nieuws] brengen. Dan stonden de vrouwen te praten:
"Waar zou de dominee heengaan?? Was er iemand verdronken of zo?" "Heb je het al gehoord? Dat kind van Tiemetjen is ook dood."
Daar was Urk van onder de indruk.
Dat mijn zusje is overleden, heeft een druk op ons gezin gelegd, vooral bij mijn moeder. Ik weet nog: bovenin de kesse [kast] stonden haar schoentjes, mooie lakschoentjes, want bij ons hadden we nog lakschoentjes. En haar diezekien [zakje] met 35 centen erin. Ik kwam eens van het werk af en zeg tegen mijn zuster Geertjen: "Hoezo zou mijn moeder zo zitten huilen?" Toen zegt ze:
"Nou, Mina haar schoentje is op haar hand gevallen toen ze de kesse opendeed."
Ik weet het ook van mijn vrouw. Wij hadden een gehandicapte zoon, die was bijna achttien jaar toen hij overleed. Maar tot haar dood toe heeft ze het over onze Bertus gehad, die was toen al 27 jaar dood. Een vader is de deur uit, die werkt, maar een moeder zit in dat gezin.
Denk maar niet dat als er iemand overleden was in dat huis, dat je er als kind ’s avonds langs durfde. Toen maakte het nog indruk! Vroeger deden ze ook al witte lakens voor de ramen als er een sterfgeval was. Weet je waar dat vandaan komt? Dat is een heidens gebruik. Dan werden de boze geesten buiten gehouden. Die dachten dan: daar moet ik niet wezen, daar is al iemand dood. Dat is het officieel. Het is overgenomen uit Drenthe, geloof ik.
Toen m’n zuster Mina overleed, zaten een jaar en zes weken de gordijnen dicht. Maar mijn grootmoeder Keuter was gestorven en toen was er zo’n jong doktertje en die kwam bij mijn moeder. En die zei:
"Waarom heb je die ramen zo dicht?" "Nou ja, m’n moeder is gestorven."
"Hoe lang is dat geleden?", vroeg hij. Mijn moeder zei: "Zes weken." "Nou," zegt ie en hij pakte een stoel, "dan zullen we eerst het zonnetje eens laten schijnen. Ben je nou mal." En mijn moeder vond dat goed, want een dokter was héél wat. De dominee, de dokter, de meester. [...] Ik ken bijvoorbeeld meesters en als ik er nu één tegenkom weet ik dat hij Albert heet, maar ik zeg altijd ‘meester’. Dat kúnnen wij gewoon niet! Een politieagent, Kok, daar had je alle respect voor. En een schoolmeester ook. En nu is het: wat moet die rotvent, akelige kerel.