We hadden geen waterleiding. Dat kregen we door de goten, buiten langs de huisjes. Er stond dan zo’n bak in de keuken en daar liep het water in. Er lagen ook wel dooie vogels in de goot. Die regen spoelde ook bij die dooie vogel langs en dat kwam in jouw drinkwater. Dat water dronken wij gewoon. Dat werd niet gekookt, want dat kostte geld. Peterolie. We werden er niet ziek van. Als je het nu zou drinken zou je misschien direct zo ziek worden als een hond.
Wij hadden thuis een hele grote waterbak, we hadden nooit water tekort. Ik kan me een enkele keer herinneren, als het een lange droge tijd was. In augustus of september kwamen er meestal watervlooien in. Dan was je water het lekkerste, want die watervlooien aten alle ongerechtigheid op. Die watervlooien waren toch direct dood als ze in je mond kwamen.