Die familieleden, het waren echt van die Engelsen. Heel luchtig. Het is vijf minuten lopen van het boothuis naar het monument. Dan worden ze emotioneel; zelfs de derde generatie. Wat je in Nederland nooit ziet; neefjes en nichtjes staan ook nog te huilen.
En dan hebben ze het daarna helemaal niet meer over de oorlog! Dat snap ik niet; dan loop je weg bij het monument en neem je een biertje. Dan is het net alsof je met ze in Engeland in de kroeg zit. Dan vraag ik wel eens:
“Hoe kan dat nou, jullie hebben het er helemaal niet meer over?”
Dat geldt voor al die families, hoor. Maar dan zeggen ze:
“Als wij over de oorlog gaan praten… Er is niemand bij ons in de buurt die niet iemand heeft verloren in de oorlog. Als we het daar over gaan hebben, is het elke verjaardag hetzelfde.”
Ze duwen het gewoon weg, totdat ze weer in de buurt van het monument komen.
Een van de nabestaanden – hij is nu overleden – was zestien jaar toen zijn grote broer omkwam in de BK710. Dat is nu een paar jaar geleden. Hij was 87 of 88 toen hij overleed. Hij is hier een paar keer geweest. Hij kon echt met trots over zijn grote broer vertellen. Op een gegeven moment wist je wat zijn broer het lekkerste vond, waar hij naar de kroeg ging en dat hij graag aan auto’s sleutelde. Het was zijn grote broer. Daar kon hij zo over vertellen. Hij vertelde ook dat hij zelf moest en zou gaan vliegen. Maar hij was zestien; tegen de tijd [dat hij achttien was] was de oorlog afgelopen. Maar hij mocht wel op zijn zeventiende in dienst.
Hij werd ingedeeld als bewaker. Ze hadden hem naar de andere kant van Engeland gestuurd. Toen was zijn broer dus al omgekomen. Hij moest duikbootbemanningen bewaken, die gevangen genomen waren. Ze werden aan de andere kant van Engeland achter slot en grendel gezet. Hij zegt:
“Heel gek, maar binnen een paar weken was ik bevriend met een jongen uit een duikboot, hij was net zo oud als ik.”
Als je dat soort verhalen hoort, dat is heel vreemd als je hier bij het monument staat.