Ik denk dat ik dat deed omdat ik die behoefte altijd al heb gehad om contacten te hebben. En die had ik toen nog niet omdat wij nog geen kinderen hadden. Iedereen had die contacten wel omdat die kinderen met elkaar op school gingen. Dus die gezinnen hadden sowieso sneller contact met elkaar. Ik ben toen naar de plattelandsvrouwen gegaan. Er kwam hier iemand die vroeg: “Renske, wil jij ook bij de plattelandsvrouwen?” En toen had ik zo iets van:
“Ja, maar daar zit mijn moeder bij. En ik ben nog maar 24. En ik wil helemaal niet bij de plattelandsvrouwen.”
Maar dan ga je eens nadenken en dan denk je: “Ik moet mij wel settelen in deze gemeenschap.” Dus ben ik bij de plattelandsvrouwen gegaan. En ja, doordat je in een bestuur zit leer je mensen kennen. We organiseerden het oogstfeest. Dat is ook allemaal begonnen in die tijd. Dus ja, je leerde daardoor ook mensen kennen. En de groep die dus hier al vanaf de beginjaren - de eerste twee, drie jaar - zit, die is heel hecht. Want dat is maar een kleine gemeenschap.
Ik ben dus ook gaan werken omdat ik mijn sociale contacten miste, om het zo maar te zeggen. En ten tweede omdat ik mij niet gelukkig voelde met alleen op de boerderij te werken. Want ik had hier natuurlijk genoeg kunnen betekenen. Mijn schoonmoeder zal wel gedacht hebben: “Nou, wat moet mijn zoon met zo’n vrouw? Want die heeft geen zin in werken.” Maar het was gewoon mijn ding niet.