Wát een kans! De aankondiging van de nieuwe bibliotheek deed mijn hart sneller kloppen. Ideeën over corona en de gevolgen ervan voor ons allen, of toch in ieder geval voor mij en mijn gezin, borrelden direct op. Zeg ik dit tegen mijn man? Of misschien niet…
Omdat ik niet goed ben in liegen, en verzwijgen voelt als de halve waarheid, besluit ik mijn man deelgenoot te maken van de columnwedstrijd. Hiermee begeef ik me op glad ijs. Mijn man is vanouds de schrijver in huis, als opgeleid journalist. In 2015 is hij volledig afgekeurd wegens een vroege diagnose van de ziekte van Parkinson. Sindsdien stort hij zich op hobby’s, zoals knutselen aan computers en koken. Dat laatste doet hij niet onverdienstelijk. We eten dan ook stevig door, hetgeen de slanke lijn in deze periode niet ten goede komt.
Wat ik graag zou willen schrijven, weet hij allang, maar volgens mij ziet hij het niet gebeuren dat ik het ver schop in dat veld. Juristen gebruiken veel te lange zinnen en wollig taalgebruik, zo vindt hij. Eens, we verschillen qua persoonlijke stijl. Op mijn mededeling kijkt hij op en reageert nonchalant: "Geen zin in hoor, maar doe jij gerust mee als je wilt." Onderzoekend kijk ik hem aan. Een columnwedstrijd, zou het hem echt niets doen als ik reageer?
De weken erna dump ik in een kladblokje allerlei onderwerpen en kreten die me te binnen schieten, met het voornemen daar tegen het einde van de termijn een selectie uit te maken. Vrijdag vóór Pinksteren gaat onze jongste naar de kleuterschool, de oudste zit rustig in haar kamer boven haar Latijn weg te werken. Dit is de dag, nu moet het gaan gebeuren. Ik besluit eerst nog onze boodschappen te bestellen, zodat ons eten morgen weer aan de deur bezorgd wordt.
Mijn man scharrelt wat nerveus om me heen. "Zal ik een kopje thee voor ons zetten?" "Ja, lekker schat", antwoord ik. In gedachten zie ik hoe ik me driftig stort op de klus, versnapering bij de hand. ‘Wanneer was de deadline van die column ook alweer?’ Nu ben ik de afgelopen week transparant geweest over mijn voornemen om vrijdag aan de slag te gaan, maar zijn toon wekt argwaan. "Hoezo?", vraag ik voorzichtig. Zijn ogen fonkelen.
"‘Nou, ‘k heb een ideetje, ga ik zo even voor zitten. Ongetwijfeld een heel andere insteek dan de jouwe, we komen niet in elkaars vaarwater, hoor."
Ik slik. Natuurlijk heb ik geen alleenrecht op de columnwedstrijd, sterker nog, de bieb zal vast honderden reacties ontvangen. Maar gaan mijn man en ik nu werkelijk in dezelfde vijver hengelen? Hij schrijft steengoed, ik voel me bij voorbaat al kansloos. Een kwartier lang probeer ik me goed te houden, maar dan barst de bom. Ja natuurlijk doet het pijn, geeft hij toe, waarom moet ik nou zo nodig schrijven? Wekelijks een column moeten schrijven lijkt mij helemaal geweldig, hem lijkt het een drama. Toch weet hij er een huzarenstukje uit te persen en is uiteindelijk eerder klaar dan ik.
Mijn valkuil blijkt ‘m niet te gaan zitten in te weinig gespreksstof, eerder het tegenovergestelde: waaruit te kiezen? Van mijn hart maak ik meestal geen moordkuil. Mijn man deelt me fijntjes mee: "In de beperking toont zich de meester." God hoort me brommen, maar ik laat me niet uit het veld slaan. Na veel schrappen, schuiven en schaven voelt het alsof alles klopt. Het scherm van de laptop licht op in de verder donkere huiskamer. Ik staar nog even naar het eindresultaat. Nu is het alleen nog een kwestie van verzenden. Durf ik het aan? Ja! – KLIK –