Dat was moeilijk. Ja, dat was heel moeilijk, want deze mensen kwamen uit Zeeuws Vlaanderen, dat was Zeeuws. Ik had nog nooit een Zeeuwse stem gehoord, hè. Dat was eens even goed luisteren. En andere gewoontes, tja, met eten, en met een heleboel, opvattingen en dingen. Maar zo ging het natuurlijk ook bij Groningers, die weer totaal anders zijn. Die slikten weer woorden in waarnaar ik moest raden. En mensen uit de Achterhoek, ook voor dag en nacht, dat waren gewoon een arbeidersgezin: ’s morgens pannenkoek. Dus ik stond ’s morgens pannenkoek te bakken, met zwarte koffie. Ik zei: "Hebt u ook thee ’s morgens?" "Ja," maar het was hun gewoonte om ’s morgens pannenkoeken te hebben. "Nou, dat wil ik wel doen," zeg ik, "maar ik denk dat ik daar wel maagpijn van krijg." "Nou, daar kan je best tegen hoor." Dus ik aan de pannenkoeken. Vreemd is dat. Maar ook dat gezin uit Finsterwolde, daar kregen ze ook ’s morgens pannenkoeken, dus niet alleen in de Achterhoek.
[De Friezen] hadden uitdrukkingen, die ik eerst helemaal niet begreep. Want als ze zei: "Het ken net" dan denk je: "Nou, het kan precies", maar ja, dan kon het niet! ‘Nee, het kan niet!’ Maar iedereen moest eten en dat eten werd wel op verschillende manieren klaar gemaakt. Sla heb ik geloof ik wel op vijftien manieren leren klaarmaken. Rode bieten, tja. En het ene gezin at makkelijk, dus een keer per week vlees braden en dan had je lekkere jus. Maar een ander gezin nam nog wel eens een keer gehakt of, als ze dus geslacht hadden, dan was er wel wat van de slacht. Er was ook gezin, ja wel meerdere, die hadden dan vet in een Keulse pot in de kelder en dan moest er soep gemaakt worden. "Zuster, neem maar een paar lepels vet uit de Keulse pot." En dat was dan gesmolten rundvet en dat was dan het vet voor de soep. Ja, en dat vet gebruikte je ook om vlees te braden. Dat was echt wel lekker hoor!