In het begin had Lelystad een groeidoelstelling en zat daar geen rem op. Er kwamen Amsterdammers en mensen uit Overijssel, de een kwam van Jupiter, de ander van Pluto. Tot Almere kwam, dat was een spaak tussen de wielen. De harmonie en logica werden doorbroken, men ging in Lelystad goedkope woningen bouwen. Het werd anoniem en monotoon en de halve Bijlmer werd daar in gemikt. Er gingen criminelen wonen, de onderlaag van de bevolking en dat sloeg door. In de gemeente werd te weinig geld uitgegeven, de middenstand piepte en kraakte en niemand had een oplossing.
Ik werkte bij Het Parool en maakte een artikel met als kop:
“Leeg Lelystad laat stille getuigen achter”.
Ik interviewde mensen die woonden op de Zeelaan. Ik herinner me een vrouw met een grote fles sherry, om half elf ’s ochtends. Ze vroeg of wij ook wat wilden.
De homogeniteit van de pioniersjaren verdween achter de horizon. De saamhorigheid en het idealisme raakten in Lelystad het spoor bijster. Een te groot deel van de Lelystedelingen raakte gedesillusioneerd.
Duidelijk werd dat het op deze manier niet verder kon, de stad een geheel moest worden. De gemeente koos om de bestaande stad op te kalefateren en niet aan de randen bij te bouwen. Ze ging kijken hoe je de economie kunt stimuleren. Dat was moeilijk want de twee woningbouwverengingen in Lelystad hadden liquiditeitsproblemen, dus die gingen woningen verkopen om het hoofd boven water te houden. Het negatieve imago dat toen is ontstaan, heeft lang bestaan.