Ik heb dertig jaar in het beeldend onderwijs gezeten. Ik ben begonnen als leraar aan een lyceum in Harderwijk. Toen was ik nog maar 21. Mijn militaire dienst zat er ook al op. Ik had als negentienjarige al mijn MO-Akte Tekenen. Mijn vooropleiding klopte nog niet helemaal. Ik moest dus nog een keer een staatsexamen HBS doen. En dan kon ik weer verder met mijn eerstegraadsopleiding. Dat was in de jaren zestig. Toen kwam het vak handvaardigheid erbij. Ik had op de Academie les gehad van Carel Visser in het vak Ruimtelijk Vormen. Hij leeft inmiddels niet meer. Dat klikte goed. En dan ontdek je mogelijkheden in jezelf. Die lagen dan eigenlijk nog sterker in het ruimtelijk gebied dan op het gebied van het tekenen. Maar ik ben als tekenleraar gestart.
Op een gegeven moment werd ik - via een stuk opleiding – leraar handvaardigheid. Een vervelend woord, want het heeft weinig met vaardigheid te maken. Daar heb ik ook een eerstegraadsbevoegdheid in gehaald, in handvaardigheid en kunstgeschiedenis. Toen werd ik gevraagd om les te gaan geven aan de lerarenopleiding. Dat heb ik ruim zeventien jaar gedaan. Daar tussendoor heb ik ook nog even aan kleuterleidsters les gegeven, uit didactische overwegingen. Ik dacht:
“Als het mis gaat met die beeldende vorming – en het gaat ook vaak mis – dan gebeurt dat in die jongste kindertijd.”
Ik had mijn eigen kinderen op de kleuterschool al fabriekswerk zien doen. Ik dacht:
“Die creativiteit wordt gesmoord!”
Dat heb ik drie jaar volgehouden. Toen gaf ik les aan de lerarenopleiding. Maar die werd opgeheven. Er moest hoe dan ook bezuinigd worden. En de minister vond dat er te veel leraren werden opgeleid. Nou, ik was amper weg of ze wisten al niet meer waar ze de leraren vandaan moesten halen, maar goed. Wij hebben gedemonstreerd en gereageerd tot aan de Raad van State toe, maar zonder enig succes.
Toen heb ik nog even gedacht inspecteur te worden bij het basisonderwijs voor de afdeling beeldende vorming. Want ik had ook studenten begeleid en ik kende de wereld van die school. Ik had meegewerkt aan een landelijke commissie die een leerplan moest maken voor de beeldende vorming voor het basisonderwijs. Ik was eigenlijk zodanig ingevoerd dat ik dat wel zou kunnen. Maar toen puntje bij paaltje kwam heb ik die brief niet verzonden. Ik hinkte op twee gedachten. Ik dacht:
“Ik kan ook in mijn atelier gaan werken. Al die leuke dingen die ik met mijn studenten heb gedaan, daar kom ik zelf niet meer aan toe. Dat zelf doen is misschien veel gezonder dan met een stropdas om die scholen in. Dat gaan we dan maar wagen.”
Toen hebben we achttien jaar in Friesland gewoond. Ik werkte als beeldend kunstenaar, want daar kon je een plek vinden waar je goed kon werken. Daar werd ik ook niet lastiggevallen, want je woont aan de rand van de wereld. Ik ben toen nog wel naar het arbeidsbureau gegaan en heb gezegd: “Als jullie nog een leuke baan hebben op het niveau dat ik had, wil ik dat graag weten, want ik heb dat nooit vervelend gevonden.” Dan belden ze en dan hadden ze iets voor een brugklas. Maar dan zei ik: “Ik hoef niet te werken, ik ben vrijgesteld van sollicitatieplicht.” Dat ging eigenlijk best goed.