En dan hadden we meteen feest. Kijk, langs die steigers kon je mooi balken leggen. Er lag dan een groot schip met zand en daar legden ze balken naar toe. Dan moesten ze over de balken lopen om bij dat schip te komen. Als het mis ging, gingen ze de plomp in. Dat was altijd een groot feest. Iedereen was daar ook. Eén keer waren de balken ingesmeerd met groene zeep. Niemand wist dat. Toen kwam er een man aan, zijn naam weet ik niet meer. Hij had zwembanden om, hele grote banden, twee of drie – ik zie hem nog lopen – heel voorzichtig, ja, hij was er bijna. Nou, hij was er niet! Hij kwam omgekeerd in het water terecht! Ze hebben hem gered, anders was hij verdronken! Hij kon niet zwemmen!
Een andere keer, waar ik zelf niet getuige van was, viel mevrouw Van Beek in het water. Zo vertelde mijn man:
“Oh ja, er is ook iemand in het water gevallen. Die gilde moord en brand.”
Ik geloof dat een pyjamabroek om haar benen heen zwiepte en dat ging een beetje verkeerd. Iedereen moest tijdens die feesten namelijk wel verkleed zijn én moest eigenlijk ook kunnen zwemmen.