Ik zie een prachtig gebied: groen, geel, graan met klaprozen en prachtige korenbloemen. Blauw. Prachtig blauw. Dat is zo mooi. Er is niks mooiers als je dat in de natuur ziet. Je ziet dat graan en dan hier en daar wat rode klaprozen en korenbloemen en daartussen grasvelden met veel witte klaver. Prachtig. De dijk was ingezaaid met witte en rode klaver. Het was net een prachtige bloementuin: één tapijt met allemaal klavers.
De barakken waren groen en geel en de kozijnen waren dan met lichte verf. Dan had je asbest golfplaten of dakleer op het dak, we zouden nu allemaal doodgaan, haha, met schoorsteentjes erop. Het was helemaal niet bruin en grijs. Want als je van Kampen kwam, zag je vanaf Kampereiland de schuren, loodsen en de smederij. Die hadden rode daken. Het barakkenkamp en enkele gezinsbarakken stonden op de dijk. Het was toch wel kleurig.
Onderaan de dijk, waar nu dat rijtje arbeiderswoningen staat, dáár heeft onze barak gestaan. Dan ging je zo de dijk op en dan kwam je bij de smederij en daar was ook de loswal. Die bestaat bij Zwartemeer ook nog. Daar is niks meer bij, maar het is zo’n prachtig plekje in de zomer. Bij die loswal kun je heerlijk zitten, weinig mensen. Daar gaan wij altijd één keer per jaar naar toe. Dan maken we een tochtje. Dan gaan we eerst naar Roggebotsluis, dan gaan we naar Urk toe, dan gaan we naar Emmeloord toe, Schokland, Ens, Ramspol en dan gaan we die kant naar Zwartemeer toe en dan hebben we de stoeltjes bij ons. Heerlijk is dat. We genieten dan volop van dat stukje natuur.