De melk haalden wij altijd van Kampereiland, na schooltijd. We karnden de melk om roomboter en echte karnemelk te maken. Moet je je voorstellen in de oorlog. En als er veel boter was, werd dat in een grote schaal gedaan met een winterwortel erin. Tegen het ranzig worden van de boter. Dat was een oud recept van een boerin. We maakten ook stroop van suikerbieten.
Ik kende ook alles, want ik haalde melk op Kampereiland bij de boeren. En ik kwam bij één boer, Van der Stouwe. Harmpie was een dienstmeid met een glazen oog, een hartstikke mooie meid, en Reindert was de boer. En Reindert zei wel eens tegen mij: "Jan, ie mutt’n moar is leer’n melk’n. Als ie et kan komt mie goed te pas. Ik kan oe ulp wel bruk’n." Want hij had een knecht en die schoot niet op. Hij zei: "Een beste kerel, maar ik wou maar dat hij nu eens gezangen ging zingen onder die koe, want hij zat altijd maar psalmen te zingen en het giet veel te langzaam, haha!"
Ik heb het melken geleerd op een koe die pas gekalfd had. Ik heb wel veertien dagen met kramp in m’n duimen gelopen, maar ik kon melken! De dienstmeid Harmpie zei: "Jan, ie liek’n al een best’n boer, ie kan al melk’n, groas mei’n, biet’n voer’n en kalf trek’n." Maar op een gegeven moment ging ik melk halen en dan stonden er eerst een stuk of zes koeien voor me klaar. Die moest ik melken en dan kon ik naar huis toe! En toch was dat wel leuk hoor.