Die huizenblokken hier tegenover vormden de buitenkant van Swifterbant. Achter dat blok had je de wildernis, dat waren bosjes. Daar stonden wat elzenstruiken en wat wilgenstruiken en wat er wild groeit. Dat noemden ze de wildernis en daar zaten onze jongens altijd. Maar ja, dat is ook ondertussen bebouwd. Daar komen allerlei zaden en die komen ergens terecht en het groeit.
Ik kan u een heel sterk verhaal vertellen. Er waren hier al direct rupsjes in de bomen. En hoe komen die hier nou hè, want alles is nieuw. Er is onderzoek naar gedaan. Die spinnenrupsjes spinnen de blaadjes aan mekaar. Nu hadden we voor het eerst een seksval, dus een valletje ingesmeerd met stroop, met de lokstof van vrouwtjes erin. Die hadden we door de hele polder gehangen, die kwam van de universiteit. Maar hij zegt:
"Het gekke is, er zitten er ook in Zuidelijk Flevoland, in de eerste wilgen daar zitten ze ook al."
Ik ben nog een keer mee geweest op zo’n vliegend ding, over het slik heen. Midden in de polder stonden bomen waar die rupsjes ook in zaten.
Waar kwamen die rupsen nou vandaan? Dat vlindertje hadden ze op verschillende plekken in Nederland gemerkt met een stof en maximaal 200 meter. Nou, hoe komt er dan een rupsje in Zeewolde, midden in het slik terecht? Dat heeft die man uitgevogeld. Die rupsjes spinnen een draadje en als dat draadje zo lang is en het zit op de tafel en hij valt, dan valt hij…'plof' neer. Maar als dat draadje, ik weet nu de afstand niet meer, dubbel zo groot is, dan valt hij wel, maar dan doet hij er een tiende van een seconde langer over. En als dat draadje nog langer is, dan blijft hij zweven. En de eerste rupsjes in Zuidelijk Flevoland komen dus uit de rand van het Gooi.