Wat eten en drinken betreft kwamen wij niets te kort. Er was altijd één keer in de maand een noodslachting. Dan werd er een paard geslacht. Het barstte van de paarden bij ons, want alle machines werden door paarden getrokken. En als er een beest een been brak, ging het naar de noodslacht. En dan kregen de gezinnen allemaal, afhankelijk van de grootte van het gezin, een hoeveelheid vlees. Dus we hebben veel paardenvlees gegeten.
In die periode waren er wegens brandstofgebrek geen gemotoriseerde machines. Een enkele tractor reed op houtskoolgas. Dus paarden hadden ze echt nodig. Maar tegen het eind van de oorlog zijn veel paarden door ossen vervangen, want de moffen hadden alle paarden ingevorderd. Ik heb ook wel gezien dat ze een gezond paard slachtten, want dan moesten ze vlees hebben.
Eén keer ben ik er bij geweest. Dat was op de dijk, in de schuur van de Cultuur. Daar werd een paard gebracht en toen had ik al in de gaten dat er weer een noodslachting kwam. Dus ik als snotjoch daar natuurlijk bij. En ik zie dat grote beest zo staan. Er werden allerlei spullen klaargezet. Ze joegen je ook niet weg, want er waren verder geen kinderen. Dus ik zie zo’n kerel met zo’n ding aankomen, dat was net zo’n vetspuit. Die houdt em voor de kop en 'paf' hoor ik, en ik zie 'm zo door zijn benen zakken. En dan snijden ze meteen, zodat dat bloed wegloopt. Dat vond ik toch wel een beetje eng hoor.