Daar [in het Centraal Magazijn te Vollenhove, red.] had je een niet zo’n grote graandroger in staan. Als die rogge bij elkaar werd gebonden, dan werd een gedeelte door de dorsmachine gegooid, maar als ze dat niet in de herfst af konden, dan werd er ook - aan bulten - klampen gezet. We noemden dat een graanbult of een graanmijt, net als een hooimijt. Dat werd ‘aan bulten gezet’ en dat werd ’s winters gedorst. De kop was ook wel eens nat geregend en dat natte graan kon in die droger gedroogd worden, zodat het ‘marktbaar’ werd. En dan stond er een schoner - een schoonmachine - die schoonde het voor zaaizaad. (...)
Onkruidzaden waren er niet veel. De Directie wilde graag zaaizaad verkopen en dat hebben ze ook veel gedaan, want het was net als op een heideveld: mooi schoon grond, weinig onkruid … het was blanco, het kwam zo onder het water weg. Daar groeide enkel wat je gezaaid had. Dat onkruid kwam snel genoegd. Zaaizaad verkopen. En daar kwam bij dat er elke maand nieuwe kavels bijkwamen, die door al die arbeiders waren voorzien van greppels en sloten, en dat moest ingezaaid worden. Ze waren ook zelf steeds meer zaaizaad nodig omdat de oppervlakte tot aan de verpachting als maar uitbreidde.
Toen was het op het laatst zo’n 25.000 bunder, de helft van de polder, klaar. Toen waren ze broodnodig aan een verpachting toe. Maar ja, er waren geen bouwvakkers in die polder en toen hebben ze die Schokbeton in Kampen opgericht en die heeft al die betonnen schuren gebouwd. Die bouwde de boel in de fabriek en dan kwamen er een paar man met kranen en die zetten ze net als een blokkendoos in elkaar.