In 2000 kwam koningin Beatrix op werkbezoek in de provincie. Ik heb haar toen in de wijkpost ontvangen. […] Toen hebben we haar door de wijk geleid en wat ik toen van haar gezien heb! Ik was helemaal niet zo koningin-minded, maar ik ben helemaal om. Wat een goed mens! Daar stonden dus van die echte Amsterdammers. We lieten haar over het fietspad van mijn wijkpost op de Leekerhoek lopen – dat was niet gek ver – langs die scholen die op de groene middenstrook staan en dan naar de Rode Klif. Want in de Rode Klif wonen inmiddels allemaal 55plussers, die zijn inmiddels ook 80plus, maar daar zit ook een tak van Contour, van mensen met een niet-aangeboren hersenafwijking. We hadden in de binnentuin tenten gezet, zodat de mensen hun ding konden laten zien, onder andere dat schilderen. Ik kon met haar natuurlijk niet de hele stad door. Ik liet de moestuin waarin we met al die culturen bezig waren.
Afijn, wij lopen en ik netjes achter de stoet, want uiteraard moest de burgemeester naast haar lopen. De mensen stonden langs de route achter dranghekken. De kindertjes van de school hadden in het voorbijgaan nog een programmaatje. Er loopt een vrouw en je kon echt zien: zo’n Amsterdamse vrouw die al jaren in de uitkering loopt. Dat zie je aan mensen: niet meer gewassen haar, niet meer naar de kapper, een vette kop met haar en een hele sjofele jas aan. Zij had een kartonnen schaaltje – ik zal het nooit vergeten – met vier appeltjes met een cellofaantje erover. Ik denk:
“Die koop je nooit voor je eigen gezin, want dan ga je naar de markt en daar koop je losse appels.”
Zij liep maar langs al die rijen mensen. De koningin liep op het pad en zij liep achter die rekken mee: “Majesteit, majesteit!” Zij liep net aan de verkeerde kant om die vrouw te kunnen horen. Ik kon niets doen, want ik moest me aan de protocollaire regels houden.
Op een gegeven moment ging die vrouw de burgemeester roepen: “Burgemeester, burgemeester!” Hij hoort dat en keert zich om, terwijl zij doorliep, want zij moesten zich aan een strak tijdschema houden. Terwijl ze mee rende zegt zij buiten adem:
“Wilt u dit aan de majesteit geven? Het is voor de vader en voor haar man.”
Die lagen alle twee in het ziekenhuis. Bernhard had een stuk kroon in zijn strot en Claus lag er met zijn depressie. En toen dacht ik:
“Wat een mooie gedachte! Dan gaat ze naar de Albert Heijn, want ze denkt: ik kan haar niet in een zakje vier losse appels geven. Dat is voor die vrouw een rib uit haar lijf, maar de gedachte om dat zo aan te bieden!”
De burgemeester loopt met die appels en zij ziet dat:
“Ja, majesteit, dit is voor u. Dit gaf een dame die langs de rekken op u stond te wachten. ‘Wilt u dit aan uw vader en aan uw man in het ziekenhuis geven met de beste wensen en beterschap!’ Zo had ze het gezegd.”
Zij stopt midden in die rij, draait zich om en zegt: ‘Waar is die vrouw?’ Zij liep zo terug totdat ze die vrouw vond. Ik denk: “Zij deugt gewoon!”