We gingen altijd weg. Ik vond het vreselijk! Allebei! “Wat doen we hier?!” Er werd nog gebouwd. We zaten bij het station. Dus dat viel dan nog mee. We hadden licht en we hoorden het fluitje van de trein ’s avonds. Wat ik vooral miste… Mijn man woonde in een andere hoek van Oud-West. Die werd gek van dat tramgepiep als hij bij mij logeerde. Ik miste de tram. Dat gepiep van de remmen als de tram de bocht omging. Ik vond het zo erg dat ik dat niet meer hoorde. Dat mis ik nog steeds: een tram. We werkten in Amsterdam, godzijdank, anders had ik het niet lang volgehouden.
Ik zeg nog steeds – ik moet het niet afkammen, want Almere is een heerlijke stad om in te wonen, je hebt hier ruimte – maar ik ben een stadsmens. Ik vind Almere nog steeds een slaapstad. … En ik merk ook wel dat dit anders is voor mensen die toen gewoon vertrokken zijn en nog maar af en toe in Amsterdam komen, maar mijn ouderlijk huis is er nog. En als ik naar huis ga, dan ga ik naar huis! Misschien dat het daarom altijd nog sterker pakt dan bij anderen. Ik denk dat dat wel een verschil is. Je houdt een band, als ik thuis kom, dan kom ik in mijn eigen huis bij mijn ouders.