Ik ben half in Amsterdam en half in de buurt van Hoorn op een camping opgegroeid. Amsterdammers hadden vroeger vaak een tuinhuisje of een camping waar je ’s zomers zat, zes weken grote vakantie en in de weekenden van april tot oktober, want toen moest je er weer vanaf. ’s Winters mocht je niet blijven. Dus wij hadden een caravan – mijn ouders hebben hem overigens nog – en daar ging je in de vakanties en in de weekenden lekker heen, van vrijdagavond tot zondagavond of soms tot maandagochtend.
We wisten wel dat Hoorn en Purmerend hele aardige dorpjes waren met een oude kern, maar het was ook weer een stukje duurder. Almere was eigenlijk heel gemakkelijk te krijgen. Je kwam er gemakkelijk in en het was goedkoper. En de stad werd natuurlijk steeds drukker. Voor mij maakte dat niet zo heel veel uit, want ik vond – en vind het nog steeds – heel lekker: een drukke stad. Belangrijk was dat het betaalbaar was en dat je een fris, schoon huis kon krijgen, nieuw. Het was voor degenen in onze generatie die op zich zichzelf gingen wonen gewoon moeilijk. In die tijd durfde je gewoon niet zo snel te kopen, wij niet, en dat hoorde je om je heen ook wel meer: dat is toch wel een heel bedrag en kopen was toch wel eng. Dat deed je in Amsterdam nooit eigenlijk.