Mijn moeder kwam hier als eerste, maar zij kwam meer voor haar gezondheid. Zij had een hartaanval gekregen. Zij had hier een zus en die zus zei tegen mijn oudste broer: “Stuur mama hier naar toe voor haar gezondheid.” Nou, mijn moeder kwam, zij werd behandeld, maar zij ging niet meer terug naar Suriname. Dus op een gegeven moment had je ook de stroom uit Suriname naar Nederland en zodoende kwam iedereen naar Nederland toe. Dus als jij geld had, dan schiet je dat voor aan de familie en als ze hier kwamen kreeg je het weer terug. En als laatste was ik achtergebleven met mijn twee dochters. Maar mijn kinderen waren heel erg gehecht aan mijn ouders.
Dus, mijn ouders waren hier en hadden heimwee, en de kinderen en ik misten mijn moeder. Mijn man zei: “Weet je wat, ga maar een maand met vakantie.” Zodat die kinderen opa en oma konden zien. Dus ik kwam hier en mijn moeder zegt de volgende dag: “Jij gaat niet meer!” Zij zegt: “Laat Jules maar overkomen!” Dus zodoende ben ik gebleven en na een maand is mijn man overgekomen. In ons achterhoofd speelde mee wat er zou gebeuren na de onafhankelijkheid, omdat in de Hindoestaanse gemeenschap werd gezegd: “Als wij maar niet een tweede Demerara weer krijgen, ons buurland in Brits-Guyana.” Want daar had je haat tussen de Hindoestanen en de Creolen.
Uit bronnen weten we dat de Creolen Hindoestaanse meisjes hebben verkracht, terwijl de ouders toekeken. Want mijn moeder heeft zelfs twee opgeschoten meisjes – ik denk dat die meisjes zeventien en achttien waren – opgevangen die uit Brits-Guyana via Nickerie naar Suriname waren gevlucht. Mijn moeder woonde op Wageningen en daar zijn die meiden door de Hindoestaanse gemeenschap opgevangen. Dat was heel heftig in Brits-Guyana. Daardoor waren de Hindoestanen in Suriname heel erg bang dat hen dat ook zou overkomen. Vandaar die stroom van Hindoestanen naar Nederland.