Je kon bij de Rijksdienst veel gedaan krijgen, als je maar een goed verhaal had en het goed kon onderbouwen. De Kamperhoek was de stepping stone, dat was de perfecte plek als rustplaats voor vogels die langs die rand van de polders gingen. De Kievitslanden is ontstaan, omdat het een en al ellende was met de weidevogels. Dus wat was een betere oplossing dan de aanleg van een weidevogelreservaat! Ook het verhaal van de Ganzengouw was heel erg sterk. Wat precies de voorgeschiedenis is geweest, weet ik niet. Ik weet wel dat vroeger aan de rand van de Zuiderzee ontzettend veel lepelaars zaten en in het achterliggende land van de Arkemheemse polder bij Nijkerk ganzen. Dat was een gigantisch open gebied. Door het Eemmeer zouden we evenwel natuur kwijtraken. Laten we dus zorgen dat aan de andere kant van het Eemmeer ook zo’n type gebied ontstaat als in de Arkemheemse polder, dus een grootschalig ganzengebied.
In 1970 was het Europees Jaar van de Ganzen. Het was echt een ramp; er waren nauwelijks ganzen meer. Je kunt je het niet voorstellen, maar het is echt een uitermate zorgelijke toestand geweest. In Duitsland en in Denemarken werden ze allemaal afgeschoten. De landbouw intensiveerde en doordat er overal werd gedraineerd, werd het droger. Het zou niet lang meer duren of er zouden hier geen ganzen meer komen. Vandaar dat aan het Eemmeer gekozen is voor de kolganzen. Heel apart was dat ik nog een hele discussie heb gehad over de vraag of er nog andere ganzen in mochten. Grauwe ganzen hebben een compleet ander biotoop. Nee, de opdracht was kolganzen en dus hebben we daar een kolganzengebied gemaakt, natuurlijk keurig met een landbouwkundig gebruik. Een goed verhaal was belangrijk. Zo hebben wij - achteraf - bij de Oostvaardersplassen altijd het probleem gehad van: hoe kun je dat gebied verkopen? De eerste lepelaar die daar verscheen was daarom een godsgeschenk, want die lepelaars waren ook ontzettend in de knoop.