Overal heerst het toeval; laat overal uw hengel uithangen; waar gij het minst vermoedt, zal een vis zijn. (Ovidius, 43-18)
Dat ik in 1996 in Lelystad kwam, was op zich toevallig. Ik was vanaf 1989 burgemeester in het Zuid-Hollandse Oud-Beijerland, had het er met mijn vrouw zeer naar mijn zin- ook in bestuurlijk opzicht- en zou er nog jaren kunnen blijven. Tegelijkertijd: ik was toen 53 jaar en vond ik de gedachte om nog een 12-tal jaren in de Hoeksche Waard te verblijven minder aantrekkelijk. Zou bestuurlijke routine en sleur op den duur toch niet op de loer gaan liggen en zou er voor de komende jaren voldoende uitdaging inzitten?
Ik keek dus rond, oriënteerde me bij collega’s, de Commissaris van de Koningin, partijgenoten en anderen om eens te zien welke gemeenten vrij zouden komen en … welke gemeente, welke regio mij een aantrekkelijke leef- en werkomgeving leek. Zeker als de afstand naar de Rotterdamse regio groot zou zijn, zouden allerlei waardevolle persoonlijke contacten minder worden. Er kwam nog bij dat onze beide zoons voor hun werk en hun studie in Rotterdam en Leiden woonden en dan was Oud-Beijerland toch ook wel lekker dicht bij!
Maar ja: ik keek toch rond en … werd attent gemaakt op Lelystad, de provinciehoofdstad van Flevoland en de stad die voor de politieregio de Korpsbeheerder, de bestuurlijke baas van de politieorganisatie leverde. En die laatste functie is voor burgemeesters aantrekkelijk, want je hoort daardoor bij de “25 belangrijkste burgemeesters van het land “, (zegt men).
Voorjaar 1996 solliciteerde ik, “kwam, zag en overwon”. Beter en bescheidener gezegd: de toenmalige Commissaris der Koningin, Han Lammers, vond mij een geschikte kandidaat, de vertrouwenscommissie uit de gemeenteraad zette mij unaniem als nummer 1 op zijn aanbeveling (de raad en de bevolking kwamen er in die jaren nog niet aan te pas), de minister van Binnenlandse Zaken nam het oordeel van de commissie over en zo werd ik per 1 juli 1996 bij Koninklijk Besluit benoemd tot burgemeester van onze stad. Kende ik onze stad, kende ik Flevoland? Niet echt, zoals heel veel mensen (toen en nu, trouwens)
Natuurlijk, op doorreis naar het noorden voor familie- en vriendenbezoek, reden we door de polder, reden wel eens over de Oostvaardersdijk, wisten van het bestaan van de Bataviawerf en door mijn ruim 20 jaar bestuurlijke ervaring en activiteiten in het land kende ik Lelystad en Flevoland enigszins. Ik wist van de ontwikkelingsmogelijkheden van de nieuwe provincie, ik had enige notie van de mogelijkheden, maar niet minder van de moeilijkheden en problematiek van Lelystad. Ook was ik voor vergaderingen wel eens op het provinciehuis, hier in Lelystad, geweest.
Zelfs in het begin van de zeventiger jaren kwamen we al eens hier toen een onderwijscollega van mijn vrouw op de Scholengemeenschap Lelystad (SGL) ging werken en wij hem opzochten in zijn flat aan de Waddenlaan. Een lunch in de houten Meerkoet herinner ik me nog heel goed: de kale en zanderige omgeving en die boompjes die nog niet veel meer dan sprietjes leken. Ik vond de stad boeiend, maar had ik er zin in om juist daar burgemeester te worden?
Ja, ik had er heel veel zin in, omdat ik steeds beter begreep in welk ontwikkelingsstadium de stad zich bevond, wat de vele mogelijkheden voor de komende jaren zouden zijn, als we met zijn allen onze kansen zouden grijpen …
Omdat ik in april al wist dat ik per 1 juli benoemd was, gaf dat mijn vrouw en mij alle gelegenheid – officieel, maar ook informeel en als persoon nog betrekkelijk onbekend, de stad en de provincie te leren kennen.
Oud-Beijerland kwam wel wat te kort, omdat ik probeerde hier al met enige regelmaat te zijn, met college, raad en organisatie informeel de nodige afspraken te maken en een “agenda voor de toekomst” te formuleren.
De Raad had 1995 en begin 1996 benut om een Masterplan voor de ontwikkeling van de stad vast te stellen. Doelstellingen waren onder andere:
- meer werkgelegenheid voor de eigen bevolking
- het opknappen van oudere stadswijken (wat is trouwens oud in onze stad?)
- het bouwen van nieuwe wijken en stadsdelen
- de ontwikkeling van het stadshart
- het ontwikkelen van onze kust en last but not least:
- het opkrikken van het imago en beeld van Lelystad, zeker naar “de boze buitenwereld” toe.
Al die goede plannen, al die nieuwe initiatieven, moesten alle kansen krijgen. We zouden bovendien van Europa, Regering en Tweede Kamer forse steun moeten ontvangen.
Ik vond het om ook nog een andere reden boeiend om in Lelystad te gaan werken. De laatste jaren voor mijn komst naar hier had ik het burgemeestervak in Oud-Beijerland geleerd, had van dag tot dag geproefd wat voor prachtig en boeiend vak het is en hoe je voor “je eigen mensen in je gemeente” veel kunt betekenen, zeker als bureaucratische en politieke molens te langzaam draaien of soms zelfs helemaal niet in beweging te krijgen zijn.
In Delfzijl heb ik het politiek-bestuurlijke werk geleerd. Voor mijn vertrek naar Oud- Beijerland was ik er 14 jaar wethouder en loco-burgemeester geweest; daar heb ik in hoge mate ervaren, hoe erg het is als het een gemeente sociaal-economisch niet voor de wind gaat, als werkgelegenheid en bedrijvigheid sterk achterblijven, als er een veel te hoge werkeloosheid is, waardoor allerlei sociale problemen in wijken en buurten ontstaan.
Maar de reden waarom ik het toch eigenlijk ook heel boeiend en uitdagend vond om hier te beginnen, was het gevoel en de mogelijkheid mee te werken aan een beter beeld en imago van onze stad, Lelystad.
Gaandeweg kwam ik er namelijk achter hoe trots onze inwoners op hun eigen stad zijn, hoe de meeste mensen zich hier zeer goed thuis voelen, en hoe men zich verbonden voelt met het Nieuwe Land. Wat mij het meest opviel was hoe boos onze inwoners werden als er in de media weer eens negatief over de stad bericht werd of als de “Oude-Landers” afgaven op die naar hun mening lege, winderige, ongezellige stad, waar te veel leegstand was en waar het, naar men zei, bepaald onveilig was.
Onze inwoners waren in grote mate content met eigen huis en de prachtige groene omgeving en zaten zeker niet te wachten op al die buitenstaanders die wel oordelen hadden, maar hier vaak niet eens geweest waren.
Ik hoor het onze huisarts, toen ik kennis met hem maakte, nog zeggen: “We hebben het hier met z’n bijna 60.000 inwoners zeer naar de zin. Als ik mensen ontmoet, die hier eigenlijk liever toch maar niet wonen, zeg ik altijd: ga maar terug, we zitten heus niet op jullie te wachten en we kunnen ons zelf in onze mooie stad prima redden”.
Natuurlijk zal hij mij met deze uitspraak zijnerzijds ook wel wat hebben willen testen, en willen weten waarom ik hier zelf nou eigenlijk gekomen was!
Mijn werk hier vereiste om professioneel met al onze problematiek, maar niet minder met al onze fantastische mogelijkheden om te gaan.
Raad en college stelden zich vanaf het begin veel van onze samenwerking voor. Ikzelf niet minder en ik was zeer gemotiveerd “er keihard tegen aan te gaan”, zoals dat heet. We hebben de afgelopen jaren, en dat zeg ik in alle bescheidenheid, heel veel kunnen bereiken.
Iedereen van ons die de stad in 1996 kende, weet wat er veranderd is: en ik loop de zes speerpunten uit het Masterplan van zopas nog even weer langs:
- Een grote toename van de werkgelegenheid: Larserpoort en Flevopoort zijn daar mooie voorbeelden van,
- Enorme renovaties in de bestaande wijken, Bos-en Waterwijk en Zuiderzeewijk voorop,
- Een grote toename van het aantal nieuwe woningen en nieuwe stadswijken: Parkhaven, Landstrekenwijk, Landerijen, Parkwijk, het Golfresort, de Hollandse Hout, de Zilverparkkade,
- De ontwikkeling van het stadshart met al zijn huidige dynamiek. En wat zullen we trots zijn op onze nieuwe Agora!
- De ontwikkelingen aan de kust: Bataviastad, Nieuw Land, Bataviahaven,
- Maar vooral, en dat zal ons allemaal veel deugd
doen, het zeer sterk verbeterde imago van Lelystad.
Wat dit laatste punt betreft: door allerlei maatregelen, maar vooral door de inzet van ons allemaal is het beeld van de stad compleet gekanteld en wonen we in een normale middelgrote gemeente met bijna 73.000 inwoners en met een gemiddelde problematiek.
Ik moet het anders zeggen: we zijn helemaal geen gemiddelde stad, maar juist hebben wij, heeft onze stad alle kansen die vele andere steden niet hebben.
- We leven in een zeer groene omgeving met veel ruimte en schone lucht voor ons allemaal. Mensen die hier eenmaal wonen, gaan die kernkwaliteiten steeds meer waarderen.
- We leven in een samenleving, ik blijf graag de term multiculturele samenleving gebruiken, waar nog in hoge mate samenwerking, saamhorigheid en verbondenheid bestaat. Allochtone en autochtone Lelystedelingen gaan over het algemeen prima met elkaar om. Zelf vind ik dit ook één van de wezenskenmerken van een beschaafde samenleving. “De boel bijelkaar houden” is daarom ook helemaal geen gekke uitdrukking. Integendeel!
- We leven ook in een gebied waar nog ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Dus geen conservering en conservatisme, maar altijd weer attent zijn op de waarden en kansen van dit gebied. Wij moeten met z’n allen een beetje “polderpioniers” blijven.
- Tenslotte: We leven in een stad waar mensen van allerlei rang en stand gewoon willen doen en er is gelukkig weinig “deftigheid”. Veel mensen zijn bereid een bijdrage aan onze samenleving te leveren.
Ik zei zo pas dat ik, uiteraard vanuit mijn burgemeestersvak en vanuit mijn professie, erg geloof in de boodschap die uit het voorgaande klinkt: de stad met al z’n ontwikkelingsmogelijkheden heeft fantastische kansen in de komende lange jaren!
Toch zou alleen mijn professionele kijk op de ontwikkelingen van onze stad onvoldoende zijn.
Laat ik het anders zeggen: ikzelf, maar mijn vrouw niet minder, wij zijn in de loop van de jaren echte en overtuigde “Lelystedelingen” geworden. (Als oud-Groninger vind ik Lelystadjer eigenlijk wel een veel gezelliger woord).
We zijn helemaal opgenomen in de gemeenschap van de stad, we kennen ontzettend veel mensen en gaan met velen gezellig en vriendschappelijk om. Ook hier maken we vrienden voor het leven.
We wonen hier graag en hebben in het noorden van de stad op het Jagersveld al weer jarenlang een voortreffelijke woonstee. Ik besef zeer bevoorrecht te zijn op zo’n mooie plek te kunnen wonen.
Tot slot:
Veel mensen dachten, vermoedden, en waren naar ik begreep zelfs een beetje bang dat ik na mijn vertrek als burgemeester de stad spoedig zou verlaten, zou gaan verhuizen. Privé hadden we, door onze beide zoons, alletwee inmiddels met partners en kinderen, toch wel een reden naar het westen van het land te gaan verhuizen.
Herinnert u zich nog mijn beginwoorden van Ovidius?
“Overal heerst het toeval; laat overal uw hengel uithangen; waar gij het minst vermoedt, zal een vis zijn”
Ik vertelde u eerder in mijn verhaal, dat ik in zekere zin mijn hengel heb uitgehangen in Lelystad. Ik kon toen niet vermoeden dat wij hier zulke fantastische, zeer drukke en enerverende jaren zouden beleven …
Ik heb hier “een heerlijke vis gevangen” en waarom zou ik van plan zijn die goede visstek in Lelystad en in Flevoland te verlaten? Ik blijf hier dus nog jaren vissen; mijn vrouw houdt overigens ook erg van vis.