Die dijk was hoog en puntig. Want het was zo, er loopt nu een weg over die dijken heen. Maar er zat altijd een kopdijk op, die was nog twee meter hoger dan de dijken waarop nu de wegen liggen, bij wijze van spreken. Die wegen, die waren er ook toen wel, maar dat waren karrenpaden, later zijn die verhard. Maar er zat een kopdijk bovenop. En die hebben ze later vlak gemaakt, want het had geen zin meer. En zo doende kreeg je ook meer breedte voor die wegen. Want ik weet het nog best, die oude kopdijken, die heb ik nog meegemaakt.
Als je op de dijk stond [had je een mooi overzicht over de polder]. Natuurlijk. Ja, [de polder was] woest en ledig. Ik bedoel maar, dan zag je ook een paar boerderijen en verder voor de rest helemaal niks. Ja hè, want toen kon je nog over het Kuinderbos heen kijken, dat was toen ook van dát spul. Het is zo, net wat ik zei. Wij reden toen van Lemmer naar De Kuinder en aan de rechterkant…Toen zeiden we "Wat hier nou gebeuren moet, weet ik niet." Allemaal van die kleine stekjes er in, bij wijze van spreken. Die boompjes waren niet hoger dan zo, toen ze geplant werden. Waar het land ook was, het was net zo wit als sneeuw, bij wijze van spreken, van het zand wat ze naar boven gehaald hadden. Dus er wou ook helemaal niks meer groeien, er moest wel bos op. Want de landbouw werd niks.