Toen de dijk naar Enkhuizen nog niet klaar was, kreeg ik vergunning om met de auto over de dijk te rijden. Dan reed ik eerst beneden op het fietspad en op het laatst boven op de dijk. Zo kon ik naar Enkhuizen rijden, want mijn ouders woonden daar toen. Mijn vader was ernstig ziek, dan kon ik ’s avonds er naar toe. [Aan de Lelystadse kant] hielden ze contact met de sluis in Enkhuizen: “Ze komt er aan!” Als ik er niet aan kwam, dan kon er iets gebeurd zijn. Niemand mocht namelijk over de dijk. Ze deden in Lelystad de bomen open en als ze mij aan zagen komen in Enkhuizen, dan deden ze ook daar de bomen open en zo kon ik doorrijden.
Omdat de dijk nog niet open was had je tijdens de rit ook wel te maken met zandophopingen waardoor je met de auto vast kon komen te staan. Uit voorzorg lagen er een schep en katoenen zakken in de auto. Een schep om in de weg liggend zand weg te halen en katoenen zakken om er makkelijker overheen te rijden.
Ik werd ook regelmatig begroet door de mannen die op de dijk werkzaamheden verrichtten. Zo vroegen ze ook een keer om lucifers, die ik helaas niet bij me had, zodat ze een potje koffie zouden kunnen zetten. Maar helaas. Daarna zorgde ik dat ik altijd lucifers bij me had maar er is nooit meer om gevraagd. Wel werd er soms om een lift gevraagd naar het midden van de dijk of van het midden van de dijk naar de sluis. Mijn zus, Wietske Wiersma, werkte als koffiedame in de keet precies op het midden van de dijk. Het enige punt waar je wel koffie kon krijgen. Zij kreeg van mij ook regelmatig een lift mee naar huis.