Emmeloord en ten westen daarvan, dat was een rietveld, dus er was nog niks. Ik noem het even de rietvelden. Kijk, wij hadden bij de RIJP een Bodemkundige Afdeling. Ieder jaar moesten wij monsters nemen in die rietvelden, ieder jaar ja. Waar ging dat om? Het ging om zoutconcentratie in de bodem, want als er nog teveel zout in zat, dan had het geen zin om dat in cultuur te brengen. Daar kunnen gewassen slecht tegen. Dus dan ging je met een hele club mensen door de rietvelden heen. En dat hield wel in dat wij minimaal met zijn tweeën het riet in gingen, want alleen was dat even te slim. En we hadden een kompas bij ons. En dat deden we met twee of drie mensen. Want je kon door dat hoge riet eigenlijk niets zien. Dat noemden ze de zoutkartering en dat had toch belang: is die grond bekwaam om in boerenhanden te komen?
Als je dan een kompas bij je hebt… kijk, er waren in die tijd toch al wel tochten. Daar ging je van uit en dan wist je wel, over 800 meter zal er wel een weg liggen, of niet. Maar je kon je zowel aan de zonnestand als op het kompas oriënteren hoever je ongeveer was. En wat ook belangrijk was in bepaalde tijden van het jaar, vooral in het vroege voorjaar, je kon het rietveld in gaan, maar je moest wel zorgen dat je of lucifers bij je had of een aansteker. Want stel je voor dat iemand zo gek was om het riet in brand te steken, dan moest je zelf ook een brand aansteken, anders kon je er achteraan lopen.