Nou kijk, met die rupstrekkers, daar gingen wij dus, als wij een knikpunt van een weg hadden uitgezet, of met de sextant of later via richting en afstand, vanaf het punt waarop wij stonden naar het uit te zetten punt. We gaven de chauffeur aan hoe hij moest rijden. Daar zat dus een van onze meetassistenten, die was trekkerchauffeur, daar had hij een opleiding voor gekregen. De andere meetassistent stond boven in de toren. De ploegchef stond met zijn meetapparatuur op het punt dat reeds was uitgezet en die gaf de richting aan aan de man die in de toren stond hoe ze moesten rijden. Zo werd er dus een baan riet plat gereden, waarvan wij dachten: "nou, dat is wel ongeveer de lengte" en dan gingen we dit met de meetband meten. Eerst met de dertigmeter band, later met een vijftigmeter band. En iedere keer werd zo’n afstand afgestoken met een meetpen, zo veel pennen was zo veel meter.
Later, toen we de vijftigmeter band kregen, toen hebben we, we zijn altijd inventief natuurlijk, een kabel aan de Ratrac vastgemaakt van ongeveer vijftig meter lengte en die hadden ze dus vastgemaakt aan een slee. Ze hadden dus het begin van de meetband bevestigd aan de Ratrac en het eind van de meetband hadden ze op de slee die achter de Ratrac zat. En zo reed men dus vanaf het beginpunt. Daar werd de eerste vijftig meter uitgezet met een pen en dan reed de Ratrac met de slee daar achter ongeveer vijftig meter door. Dan gaf degene die achter op de slee zat een grote gil van ‘stop!’en stapte hij even van de slee af, hield de meetband op de pen, het begin van de meetband, en de andere, die op de Ratrac zat, stak op de volgende vijftig meter weer een pen af.
Bron: Landschapsbeheer Flevoland. Interview met de heer Wim Dekker door John Dirven, 7 januari 2011.