Ik werkte bij de Bodemkundige Afdeling Rijksdienst IJsselmeerpolders. Die bracht de grondsoorten in kaart van de Noordoostpolder. En dat werd heel secuur gedaan, tot ongeveer één meter diepte. Eerst is dat gebeurd met de voorkartering. Gewoon kuilen spitten op onderlinge afstand, dat weet ik niet precies, maar dat je zo’n netwerk over de polder kreeg. En daaruit kon men aflezen hoe die grondsoorten hier waren.
Naderhand is dat heel precies gedaan en zijn die grondsoorten in kaart gebracht. En hoe deed je dat? Als er een sloot gegraven was, dan waren die taluten mooi scherp afgesneden en dan kon je die lagen zo lezen. Dat was dan van boven af. Je had Zu 1, Zu 2 en Zu 3. Maar Zu 1, dat waren de jongste afzettingen en dat was vooral in de Noordoostpolder, een grondsoort die is afgezet toen het IJsselmeer is ontstaan. Dan had je heel andere situaties, lang niet meer die golfbeweging. Ja, dat was toch een, ja een leeg laagje, dat noemden wij Zu 1. Niet dat ik dat deed, dat deden de hogere bazen dan. Dan had je Zu 2, dat was een vrij dikke kleilaag en daaronder had je Zu 3. Dat was een soort grof zand met een laagje schelpen er in, enzovoort, enzovoort. En dat kon soms enkele centimeters dik zijn. En dat had een grote invloed op de beworteling van de gewassen die daar moesten groeien naderhand.
Bron: Landschapsbeheer Flevoland, interview met de heer Auke Attema door Anke van Zwoll, 22 september 2011.