In het begin had je in de Wieringermeer een hele aparte gemeenschap, iedereen was er op uit om carrière te maken. Verders was iedereen ook blij dat hij werk had. Ze hadden de tijd voor zichzelf nodig, niet zo voor elkaar. Het waren ten slotte allemaal eenlingen. Ook later in de Noordoostpolder was dit zo, maar toch iets anders. Men kwam van alle windstreken naar de Wieringermeerpolder voor werk. Acht jaar lang hebben mijn ouders een jonge kerel als kostganger in huis gehad, zijn ouders waren overleden. Hij kwam uit Zeeland alleen voor werk. Velen hebben aan de Afsluitdijk gewerkt, overdag werken en ’s nacht ergens slapen. Ze gingen vaak naar een boer toe, om te vragen of ze in het hooi mochten slapen? De boeren vonden dit meestal wel goed, maar er stond altijd wel iets tegenover zoals helpen met het bieten dunnen. Dit konden ze als de beste en vaak kregen ze dan ook nog een maaltijd.
Mijn vader is in de Wieringermeerpolder van de grond af aan weer begonnen, hij is door een diep dal gegaan. Mijn vader is daardoor wel een echt poldermens, mijn vader was de polder. Het was crisis in die tijd, men deed vaak het zwaarste werk voor dertig cent per uur. Men werkte toen ruim 52 uur per week.
Na de ULO wilde ik graag boer worden. Ik had van huis uit boerenbloed en ben toen bij een boer in praktijk gegaan. Hij was tevens ook ambtenaar geweest bij de Rijksdienst Wieringermeerpolder en een vriend van mijn vader. Dit draaide uit op een totale mislukking. Deze man buitte me zo uit dat ik het na twee maanden wel gezien had. Ik ben daar weg gegaan, eenmaal thuis besefte ik: 'Dat ik had moeten doorpakken'. Ik ben kort daarna gaan werken bij een boer in Beerta (Groningen).