Eind februari ‘54 treedt de dooi in. De wind draait van noordoost naar het zuiden. Daarbij wordt het ijs op de 26 km open vlakte voort gedrukt en komt er beweging in het ijs. Met als gevolg dat er bij een scheur, het ijs op en onder elkaar begint te schuiven. Het ijs begint te kruien. Mijn privé ijsbaantje van achter ons huis, richting Harderwijk zie ik steeds korter worden. Op vijftig meter van het eiland ontstaat een ijsdam waar je niet meer overheen kunt kijken.
Daarna begint die laatste vijftig meter ook nog eens tegen de dijk van het eiland omhoog te schuiven. Schotsen van 25 centimeter dik schuiven in de tuin, tot vijf meter van de houten huizen. Later heb ik begrepen waarom de koffers met kleren klaar staan. Om in geval dat het ijs doorzet en het huisje weggeduwd wordt, naar de Lely te kunnen gaan. De Lely kan weliswaar niet varen in het ijs, maar aan de andere kant van het eiland is het relatief veilig. En aan boord kun je slapen op de banken. Er is een kachel en eten. Als kind (acht jaar) heb je geen erg in de gevaren, is het alleen maar spannend en zit je voor het raam te kijken hoe ver het ijs de tuin in schuift.