Toen ik naar de polder kwam was ik al een beetje aardappelgek hoor. In Cornwerd hadden we een gemengd bedrijf hè. Meer weide dan bouw. Maar ik had veel meer aardigheid in die akkerbouw dan aan die koeien. Ik kreeg in de Noordoostpolder een gemengd bedrijf en koeien. Ik ben direct met aardappels en stamselectie begonnen. Je begint met een mooie aardappel, de stam. Die vermeerder je. Die stam daar zitten zeg maar tien aardappels aan. Het jaar daarop weer met tien. En zo krijg je een eenjarige, tweejarige, driejarige stam. En dat was alleen om het pootgoed gezond te houden.
Het lag mij ook meer, denk ik. Zie, een Zeelander kan ook niet selecteren hè. Dat is een vak apart. Wij Friezen zien aan het blad of de plant ziek is of niet. Ja, die Zeeuwen, die lagen die poters niet. In Zeeland is veel meer luis als in het Noorden en die luis, dat zijn de virusoverbrengers. Toen wij hier in de polder ook met stamselectie begonnen, hoorde je die eigenwijze Friezen: "Oh, dat wordt niks hè." Maar ze hebben wel gezien dat ze hier in de Noordoostpolder net zo goed poters kunnen telen als in Friesland hoor.
Zie, er zijn twee soorten Friezen: boven en onder de spoorlijn Harlingen-Franeker. Je hebt de bouwhoek boven de lijn en de kleine bouwhoek beneden de lijn. En boven de lijn heb je dan de kennis… dat menen ze. Ze dachten dat het alleen maar in dat gebied goed kon. Ja, dat gebied is langer luisvrij dan het zuiden en dat is een belangrijke factor. En het is natuurlijk ook kennis van geslacht op geslacht. Dus ik ben direct het eerste jaar met tien bunder aardappels begonnen, gewoon met het handje. Dat moest allemaal voor de rooidatum gebeuren. Nu spuiten ze dood, maar dat hadden we toen niet hoor.