Luchtoorlog boven Flevoland. Deel 18

Vliegtuigwrakken als tastbare geschiedenis

1 geïnteresseerde

"Als je zoveel jaren later stoffelijke resten van iemand vindt, denk je wel even na." Het verhaal van de bergingsofficier die betrokken was bij de berging van - met name - geallieerde vliegtuigwrakken in de Flevolandse polders.

Berging Lancaster 1978

Berging van Avro Lancaster ED706 van No 57 Squadron van de RAF. Dit toestel nam in de nacht van 30 mei op 1 juni 1943 deel aan een aanval op Essen, maar werd onderweg geraakt door Duits afweergeschut dat aan de Nederlandse kust stond opgesteld. Het toestel kwam ten noorden van Muiderberg neer in het IJsselmeer. Alle bemanningsleden raakten vermist. Het toestel werd in 1978 bij graafwerkzaamheden in Zuidelijk Flevoland gevonden en in september geborgen door de Bergingsdienst van de Koninklijke Luchtmacht. Hierbij werden de stoffelijke resten van twee bemanningsleden aangetroffen, die echter niet konden worden geïdentificeerd (bron: Batavialand, collectie G. Zwanenburg).

Alle rechten voorbehouden

Eerste berging

Ik ben erin gerold. Ik was telegrafist bij de Marine Inlichtingendienst. Dat was heel wat anders en ik werkte in Amsterdam. In 1962 werd er een vliegtuig geborgen in het Volewijkspark. Daar ging ik natuurlijk kijken. De gravendienst bleek daar bezig te zijn, en de luchtmacht. Ik had al uitgezocht welk vliegtuig daar neergestort moest zijn. Dat wist ik van tevoren. En toen zag ik bepaalde stukken die ik kon herkennen als zijnde van dat type. Toen kon ik twee en twee aan elkaar knopen. Door de kennis die ik al had, was het vrij makkelijk om dat rond te krijgen.

Van de luchtmacht heeft men mij toen gevraagd of ik zou willen helpen. Ik had eigenlijk al een heel archief van in Nederland neergekomen vliegtuigen. En in 1967 ben ik naar de luchtmacht overgestapt als bergingsofficier. Die overstap naar de luchtmacht heeft vijf jaar geduurd, want in die tijd van de Koude Oorlog was de geheime dienst ook een vitaal vak, zal ik maar zeggen. Ik was als burger bij de marine, en toen ging ik als burger bij de luchtmacht. Ik heb bij de luchtmacht altijd plezier gehad van mijn marinetijd, want als wij een eigen vliegtuig verloren hadden, wat ik dus ook op moest ruimen, ging ik met de mijnendienst mee. Dus ik heb zelf ook wel gevaren. Zodoende die interesse.

 

Tastbare geschiedenis

Dat hindert niet. Dat kan ik erg goed. Dat is voor mij geen probleem. Als interceptietelegrafist zit je aan dat toestel te draaien. Luisteren, luisteren, luisteren. Naar een ander deel van de wereld. Je kunt je heel goed concentreren en snuffelen in boeken en oude geschiedenis vind ik helemaal niet erg. Dat moet je kunnen. En anders lukt het gewoon niet. Wij brengen de jongens weer thuis. Kijk, die jongens zijn vermist. Ze hebben hun leven gegeven voor ons. En ik kan iets terugdoen. Je kunt gewoon iets terugdoen.
Ik kon er goed tegen, maar het was toch wel emotioneel zo nu en dan.

Wat ik dus ook moest doen, en wat ik ook altijd probeerde, was om bij een berging te reconstrueren wat er gebeurd was. Want dan pas wist je precies wat je eventueel tegen zou kunnen komen. Ik was ook de enige die de identiteit van de kist wist tijdens de berging. Daar werd niet over gesproken. Ik had een goede ploeg hoor, daar niet van. Dat was helemaal geen probleem, dat was het punt niet. Maar je kon daar niet over praten, want ik vind dat je met stoffelijke resten tweehonderd procent zekerheid moet hebben en anders moet je het niet doen. En je moet er absoluut niet van tevoren over praten. Pas nadat ze begraven waren, werden de mensen ingelicht. Nadat het officieel helemaal rond was.

 

Stoffelijke resten

Als je zoveel jaren later stoffelijke resten van iemand vindt, denk je wel even na. Maar je weet dat dat gebeurt. De jongen van de gravendienst legden de stoffelijke resten op een rijtje, ik legde de spullen uit het vliegtuig op een rijtje. Want als je in een vliegtuig vier of vijf man vindt, moet je wel uitzoeken wie wie is. We hebben allemaal een skelet, maar alle skeletten zijn verschillend. Net als DNA, maar dat was er toen nog niet. Daar keken zij naar. Maar ik zorgde altijd dat de gravendienst de papieren kreeg, en zij konden alleen maar zeggen: dat is die en dat is die. En pas later werd dat naar de ambassades gestuurd en die zorgde ervoor dat het aan de overkant bekend was.

Het is niet altijd een skelet wat overblijft na al die jaren. Dat ligt aan de grondsoort. Als het veen is, dan vind je meer. Maar dan is het gauw verdwenen als je het boven haalt. Ik heb een keer een Amerikaanse jager uit het station van Hoogeveen geborgen, en daar was meer. Maar in de polder vind je alleen maar ‘schone’ botten. Als we stoffelijke resten vonden, was het in zoverre een geruststelling van: we doen het niet voor niks. Dan was de reden weer duidelijk. En op die manier geeft het dan ook moed om door te gaan. En het went een beetje, nooit helemaal.

 

Motivatie

Ik ben van buiten gekomen. Je bent in dat vak gerold, omdat je er zo’n interesse in had dat je het kon doen. De gravendienst was ook niet makkelijk, maar ja. Voor hen was het ook de motivatie om mensen te kunnen identificeren. Als je vrouw niet achter je staat, kun je het ook niet doen. Mijn vrouw ging nooit mee met een berging, uiteraard niet, maar jaren geleden is er een vliegtuig geborgen en mijn opvolger vroeg of we kwamen kijken. Toen is zij mee geweest. De eerste keer dat ze erbij kwam snoof ze en zei ze: zo stonk jij ook als je thuiskwam. Het was een speciaal luchtje van olie, benzine en grond door elkaar. Dat rook je gewoon.

Bronvermelding: Batavialand te Lelystad, interview met de heer G.J. Zwanenburg, 16 september 2009.

Alle rechten voorbehouden