Ik werk bij het ministerie van Defensie; ik zit bij de Defensiematerieelorganisatie in Utrecht. Dat werk heeft niets, maar dan ook helemaal niets met mijn hobby te maken. Mijn hobby is de geschiedenis in brede zin, met als specialisatie de luchtoorlog. Daar ben ik al heel vroeg mee begonnen, door één van de verhalen die mijn vader vertelde. Hij is tijdens de Tweede Wereldoorlog opgegroeid, als jongen van vijftien tot twintig. Eén van de verhalen die hij vertelde is het neerstorten van een Amerikaanse bommenwerper bij Groenekan, in de buurt van Utrecht, op een mooie zomerdag in 1944. Toen ik een jaar of vijftien, zestien was, dacht ik:
“Goh, laat ik dat verhaal van pa eens uitzoeken.”
Want hij kwam nooit veel verder dan:
“Het was een mooie zomerdag, er waren drie doden en de rest is gevangen genomen.”
Hij wist verder eigenlijk ook niets. Dus ja, van het één kwam het ander. Ik ben mij maar eens in de luchtoorlog gaan verdiepen. Het was in het pre-internettijdperk, en er was nog niet zo veel. Zo is het eigenlijk gekomen.
Ik ben rustig begonnen met archiefonderzoek, met kijken of ik een datum kon vinden. Ik ben er boekjes over gaan lezen. Gaandeweg breid je je kennis en je kenniskring uit, en kom je achter de datum. Dan weet je een bemanningslid te vinden. Die begint te schrijven. Dat was nog in de hele leuke tijd – dan praat ik over begin jaren tachtig – dat die veteranen er nog allemaal waren. Althans, velen waren er nog. Die waren allemaal op een leeftijd dat ze net een beetje met pensioen begonnen te gaan. Ze hadden tijd, ze waren nog goed van geest. Ze konden schrijven of bellen, soms ook langskomen; er waren nog mensen die op reis gingen. Dat was een hele leuke tijd. Dat onderwerp heeft me gegrepen en sinds die tijd niet meer losgelaten.