Vanaf het begin van de jaren vijftig hebben we zitting gehouden in de kampen. Op vrijdagavond was dat meestal, van vijf tot zes of van zes tot zeven. Dan konden de arbeiders geld overmaken naar huis als ze zelf niet naar huis gingen. Dat werd dan zo bij een tafeltje in de kantine afgerekend. Je had altijd een boekje bij je. Aangetekende brieven, dan moest je een bewijs uitschrijven dat je dat meenam voor ze. En postzegels moest je verkopen.
Het contact met die werkers was eigenlijk puur zakelijk. Het was net als dat er iemand achter het loket kwam, zo was het daar ook als ze bij je aan de tafel kwamen. Je kwam ook in uniform. Een uniform geeft toch iets… afstand. Maar dat gebeurde dus in de kantine van het kamp. Je zat gewoon midden in de zaal. Die kantines waren zo groot als zeg maar deze straat. Er stonden biljarten en tafeltjes en stoelen. En als er ’s avonds dan een keer een uitvoering was, werd dat ook in de kantine gedaan. Na zo’n zitting had je zo een onbekend bedrag, misschien een paar duizend gulden, en daar ging je de polder mee in, naar het andere kamp.