Het eerste jaar hadden we het land verhuurd voor aardappels en uien. Dat was deelbouw. Door de mensen die het bewerkten of verzorgden werd alles gedaan. Dan werd er ook weer geploegd, opgeleverd en toen konden wij dan gaan palen zetten en boompjes planten. Dat palen zetten deden we met een trekker met een hefmast. Een hefmast gaat natuurlijk omhoog, maar dat ding kon ook drukken en daar zette je een paal onder en dan ging hij zó de grond in. Maar dat duurde wel een poosje hoor, want er gaan drieduizend palen per hectare en als je een goeie dag had, dan deed je er duizend in.
Meestal deden Corrie en ik dat. Corrie zat op de trekker en ik hield die palen vast. Maar hier in Zeewolde is het een beetje aparte grond. Die grond is heel doorlatend en zit vol met scheuren. Het wordt hier nooit nat. Het kan net zo hard regenen als het wil, door al die scheuren in de grond is het water binnen de kortste keren weer weg. Alleen het bovenste laagje is nat. Daar moet je wel een paar dagen vanaf blijven want anders - het is klei - plakt de hele zaak aan je schoenen, je laarzen en je klompen.
Die palen moeten tachtig centimeter de grond in. Die eerste twintig, dertig centimeter, dat ging altijd mooi recht. Maar als die paal van onderen net een scheur ziet, die denkt hij: “Oh, daar ga ik heen.” Je wilt als fruitteler toch een rechte rij hebben; dat moet toch een beetje ergens op lijken, vooral als je voor aan de weg zit. Dus zodoende was dat palen zetten best pittig werk. Tegenwoordig hebben ze een machine en die boort drie gaatjes in de grond, je douwt er een paal in en klaar is Kees.