Ik moest mezelf vermaken, ik zat altijd bij grote mensen, want er waren geen gezinnen met kinderen van mijn leeftijd. Mijn zussen hadden hun eigen beslommeringen en leeftijdsgenoten. Wat we wél veel deden op een mooie zomeravond… mijn jongste zus speelde gitaar en dan zaten we met z’n beiden in de tuin te zingen. De buren uit de andere gezinsbarakken vonden dat kennelijk allemaal zó mooi, dat ze bij ons in de tuin kwamen en spontaan begonnen mee te zingen. En dan was het ineens heel gezellig. Dat was leuk.
In de barak naast ons zat de ondergrondse en daarnaast was het waslokaal, daarnaast had je Kruidhof en daarnaast had je de politiepost. Mijn meester zei weleens tegen mij:
"Jan, als ik een cijfer voor het zingen mocht geven, kreeg jij van mij een tien."
Toos van de Zee, mijn schoolvriendinnetje, had ook een hele mooie stem. Wij moesten vaak samen voorzingen, zij de eerste stem en ik de tweede stem. Het leuke is: zij woont in Den Haag, maar nu en dan heb ik nog contact met haar. We zongen veel cowboyliedjes. Ook wel seizoensliedjes, wandelliedjes en dergelijke dingen. Die had je toen: 'Zak op de rug en de stok in de hand' en 'Als wij zo ’s morgens in de zon marcheren, en dan van de zon profiteren, de zon is zo fijn en zo fijn is de zon', dat soort dingen zongen we dan allemaal hè. 'De meie is in het land, de paden op', enz. Dat was leuk.
Dat er in die tijd geen kinderen van mijn leeftijd waren om mee te spelen, had ook wel weer z’n voordelen. Ik leerde te helpen met de oogst, grasmaaien, hooien, dieren verzorgen, aardappels poten en rooien, melken, boter maken, enz., dus veel boerenwerk. Ik was altijd bezig. Ik was hutten aan het bouwen met strobalen, dieren verzorgen en als de oogst was ging ik helpen op het land, met de jongens mee op de wagen. Op de zelfbinder voor het maaien van het graan, daarna ruiters plaatsen voor de graanschoven om te drogen en daarna werd het gras gedorst en binnengehaald.
Ik heb eens een paard mogen wegbrengen. De buurman was ook bij de Cultuur en hij zei:
"Ga je mee naar Zwartemeer? Er moet een paard weggebracht worden naar Schokland."
Ik voelde me trots en zei natuurlijk "ja". Ik zat altijd al veel op paarden. Ik moet er nu niks van hebben, maar dat waren van die zware Belgen. Daar kun je heel lekker op zitten, net alsof je in een stoel zit. En dan was er een jutezak op en een bit in z’n mond met een touw, en dan maar rijden. Ok, naar Zwartemeer toe, naar Van der Linde, die werkte daar op zo’n cultuurboerderij. Toen kreeg ik een paard mee en die mocht ik naar Schokland brengen. Maar dat ding was zo’n hoog paard en dat was ook niet zo’n Belg. Die had een uitstekende ruggegraat. Er werd een zak op gelegd en ik spring erop. Maar dat kreng ging in draf. En daar ging ik. Naar Schokland toe. Ik kon hem haast niet houden, zo bokkig was hij. Toen we op Schokland aankwamen was ik geradbraakt. Ik had het gevoel alsof m’n heupen op m’n schouders zaten! Wat een rotding was dat, haha! Maar zo ging dat. Ik leerde van alles. Dan ging ik lopend terug, van Schokland naar huis, via Ens.