Ineens spreek je de taal niet meer, behalve dan met de drie of vier [Marokkaanse] gezinnen in Lelystad. Drie kinderen van hun zaten ook op de Scholengemeenschap. Daar kon je dan wel mee praten. Internationale schakelklassen, inburgeringprogramma’s en dat soort zaken moesten nog uitgevonden worden. Alleen bij de Franse les kon ik de rest uitlachen, omdat die zat te knoeien met de Franse taal, maar Engels, Nederlands?! Maar ik ben mijn vader wel heel dankbaar voor één advies dat hij mij heeft gegeven. Ik weet nog precies waar dat was: bij een hele lange brug bij Bordeaux. Hij zegt tegen me:
“Jongen, als je er iets van wilt maken in Nederland, dan moet je er voor zorgen dat je zo snel mogelijk de taal leert. Je kunt dat het beste doen door er voor te zorgen dat je een zakagenda of een boekje bij je hebt en alles wat je hoort, opschrijft. Dat lees je dan daarna en dan gaat het vanzelf.”
Nou, dat advies heb ik dus ook opgevolgd. Ik heb niet al zijn adviezen opgevolgd, maar dat wel!
Ik had op school inderdaad een boekje bij me. Als ik iets hoorde dan schreef ik het op, zoals ik het hoorde, in het Marokkaans of in het Frans. Ik probeerde de betekenis van een woord te achterhalen door gebarentaal en schreef dat er in het Frans achter. Daarna liet ik het de jongen of meisje die het uitsprak opschrijven. Zo nam ik per dag als ik op bed lag de tien, de vijf of drie woorden die ik had opgeschreven door. Na een paar maanden had ik een bandrecorder van mijn vader gekregen. Dan had ik zo’n huis-aan-huisblad en ging dat lezen. Ik nam mezelf op, luisterde dat terug en las mee. Ik deed dat deed ik het nog een keer en dan schreef ik het op. Ik maakte een soort dictee voor mezelf. En dan nog een keer, dan was ik aan het corrigeren en zo heb ik dus Nederlands geleerd.