Al heel vroeg (begon dat), al heel vroeg. Ja, ja, ik heb dat al vanaf het begin meegemaakt, die ontwikkeling. Maar het gaat geleidelijk hè. In die polder heb je bijvoorbeeld ontwikkelingen, die gaan explosief, zo bijvoorbeeld de mol. De mol, die kwam in ’67 alleen hier voor aan de oostkant van de polder. Of in ’66. En in ’67 dook hij op in Lelystad. Was hij onder de grond, was hij 40 kilometer verderop zich gaan verplaatsen. Waarom dat beest dat doet? Joost mag het weten. We konden het alleen maar constateren.
Hazen, ook zoiets idioots. Op een gegeven moment was er ineens een invasie van hazen over de brug. Bij Elburg. Niemand weet waarom, maar op een gegeven moment zag een brugwachter in een nacht een heel stel hazen over de brug rennen en opeens waren er hazen in de polder. Reeën kwamen overzwemmen over het Drontermeer. Waarom? Waarom doen die beesten dat? Maar ze kwamen. En zo hebben we dus veel ontwikkelingen gezien die er opeens waren, spontane ontwikkelingen. We hebben niks uitgezet, we hebben niks geïntroduceerd. Opeens, opeens was het er. En waarom? Dat weet niemand, maar ze waren er en dat is alleen maar leuk natuurlijk, om dat te constateren.