Ja, ik kwam in 1965 al in de polder. Lelystad bestond alleen nog op de kaart. De Provinciale Gelderse Electriciteits Maatschappij, de voorloper van de NUON, bouwde een centrale langs het IJsselmeer en bij deze centrale (de Flevocentrale) zouden zo’n 200 personeelsleden gaan werken. De Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders die Lelystad uit de grond zou trekken, verwelkomde wat graag deze werkgever.
Ik werkte destijds bij de hoofdafdeling Personeelszaken van de PGEM in Arnhem en kreeg tot taak om de aspirant bewoners van Lelystad te informeren. Dat gebeurde eerst van papier en door middel van maquettes.
De toekomstige bewoners kwamen in eerste instantie uit Nijmegen waar ook een elektriciteitscentrale was gevestigd. De overplaatsingen vonden meestal zonder bevorderingen plaats en een weigering tot overplaatsing kon ontslag tot gevolg hebben. Vanuit Arnhem ging ik dan met man, vrouw (of verloofde) en soms met kinderen en hond, richting de polder. Omdat Lelystad nog niet bestond, heb ik ze toen maar Dronten, Swifterbant en Biddinghuizen laten zien. Ik had een onbeperkt budget om ze mee uit eten te nemen teneinde hen een plezierige dag te bezorgen.
Ook sollicitanten uit andere delen van het land ving ik in Arnhem, Kampen of Harderwijk op. Er was wel wat te zien en wel bij de in aanbouw zijnde centrale. Als personeelschef ontving ik daar in de bouwkeet de nodige sollicitanten. In 1966 konden er in Lelystad huizen in aanbouw worden bezichtigd en in 1967 werden de eerste woningen gelegen aan de Middelgronden, Steile Bank, Spiek en Marderhoek betrokken. Dat gebeurde begin oktober.
Begin 1968 werd er een personeelsfunctionaris voor de Flevocentrale aangesteld en ik hervatte weer mijn job op het hoofdkantoor in Arnhem. In 1971 werd de chef de bureau van de Flevocentrale naar Doetinchem overgeplaatst en werd ik voor deze functie gevraagd. Ik solliciteerde en werd benoemd. In juli van dat jaar verhuisde ik naar Lelystad, waar toen al zo’n slordige 6000 mensen woonden.
Een jaar later werd ik gevraagd een ledenvergadering van de PvdA bij te wonen. Ik werd meteen tot secretaris van de afdeling gebombardeerd. De PvdA was toen een onderdeel van het bestaande Progressief Akkoord Lelystad, het zogenaamde PAK. Mensen van de PPR, D’66 en PSP, en PvdA-leden maakten daarvan deel uit.
Men vond het vanuit PvdA gezichtspunt nuttig om mij ook maar als bestuurslid van het PAK voor te dragen om een oogje in het zeil te houden wat daar gebeurde. Leden van het PAK maakten deel uit van de zogenaamde Adviesraad voor het Openbaar Lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders de voorloper van de in 1980 in te stellen gemeenteraad. Bij toeval kwam ik in 1974 in deze raad terecht omdat de lijsttrekker van zijn vrouw moest afhaken en ik de eerstvolgende op de verkiezingslijst was. Tot 1980 vonden elke twee jaar verkiezingen plaats.
In 1976 werd de PvdA zelfstandig in de Adviesraad vertegenwoordigd. Vanuit deze raad en later uit de gemeenteraad werd ik medebestuurslid van allerlei organisaties, zoals het jeugd- en jongerenwerk, het buurt- en clubhuiswerk, de Agora, diverse bezwaarschriften commissies enzovoorts. Door ziekte van de wethouder werd ik in 1982 diens plaatsvervanger.
In 1986 stelde ik mij niet langer als kandidaat-raadslid beschikbaar. Ik was toen al aangezocht als bestuurslid van de Woningbouwvereniging Lelystad, waarvan ik kort daarop voorzitter werd. Deze vereniging werd omgezet in een Stichting, die later fuseerde met de andere woningcorporatie, De Opdracht en waaruit het tegenwoordige Centrada ontstond.
Nu maak ik deel uit van de Stichting Passe Partout. Deze club verzorgt tentoonstellingen van moderne kunst in het Stadhuis van Lelystad en daarvoor ook nog in het Provinciehuis dat nu wordt gerenoveerd. De eerste jaren woonde ik aan de Klip in Lelystad en bouwde ik in 1977 een eigen huis aan de Boeier. Of het me hier bevalt in Lelystad? Ik denk van wel, want ik woon hier met plezier.
Opgeschreven in 2006 in het kader van het project Het Verhaal van Lelystad i.s.m. de Flevomeerbibliotheek Lelystad.