In het Urkerbos kom ik nog wel eens, maar ja, niet zo gek veel. Want daar hebben ze gedund. Ik was op de fiets, maar gelukkig had ik de klompen aan. Maar toen hadden ze het fietspaadje zo kapot gereden, daar konden we niet eens langs. Nou ja, dat doet mij dan zeer, daar hebben we veel werk aan verricht. En dat er dan zo gedaan wordt, dat kan ik niet vatten. Dan zeg ik, terwijl er naast dat fietspaadje een groene strook ligt, dan zeg ik:
"Waarom rij je niet even over die groene strook? Je zet even de frees er in en je doet een handvol graszaad en klaar is Kees."
Maar nee, dat! Nou, ik kom praktisch nooit iemand tegen. Ja, [vroeger] liepen we met een man of acht of tien. Met tien man zijn we geweest. En nou kom ik eigenlijk nooit iemand tegen. Een heel enkele keer zie je iemand.
Ja, het onderhoud doen ze ook wat anders, zal ik maar zeggen. Als we even naar het Tollebekerbos kijken, dat is daar vlak bij huis. Daar hebben ze van het jaar gedund en vorig jaar ook. Dan grijpen ze in één keer, nou de helft zo’n beetje weg, veertig tot vijftig procent. Wij deden daar twee tot drie keer over. Dus dat is het verschil even. Nou, zo veel, dat kan ik niet helemaal vatten. Sommige keren hebben ze een aantal bomen geringd, een hele club bij elkaar, want er moeten spechten in komen en zo. Dat is prima, dat kan ik ook best begrijpen. Maar het is net of er een bus vol met spechten aankomt.