Kijk, voor landbouwgrond moet je, willen er landbouwgewassen groeien, geschikte grond hebben die droog is. En toen kwamen wij tot de ontdekking dat de ene grond veel ruimer gedraineerd kon worden dan de andere grond. Had je dan, dat klinkt wat vreemd, maar had je nou zware grond en zware grond noemen wij dan grond met een hoog kleigehalte. En wat je dan nog wel had in bepaalde gebieden in de Noordoostpolder, daar had je vrij zware grond. Dat was, dat kan ik wel zeggen, tussen Emmeloord en Lemmer in, aan de westkant. En je had natuurlijk ook wat lichtere gronden. En vandaar dat ik over die grondsoorten begin.
Dan ga ik naar een gebied, dat noemen we het Ramspolzand. Daar was grof zand in de grond. Er zijn nu bloemenbedrijven, enzovoort. Dat is op zich makkelijke grond. Alleen in die beginperiode, toen hadden ze daar een grote moeite mee. Want als er in het voorjaar een droge oostenwind ging, dan ging dat enorm stuiven. Dan had je ook heel fijn zand, bijvoorbeeld het Blokzijlzand. Dat was heel fijn spul, terwijl Ramspolzand grof zand was. Dat wordt allemaal in codecijfers weergegeven. En je had een gebied dat lag tussen Ens en Emmeloord in en dat was heel speciale grond. Je had, zeg maar, van boven af wat wij noemden Zu1, Zu 2, Zu3. Dat was een afzetting tijdens de Zuiderzee. Maar je had ook oudere afzettingen en dat was daar een heel aparte, heel compacte fijnzandige grond die slecht het water doorliet. Dus dan had je speciale drainageafstanden, dan moest je op een onderlinge afstand van ongeveer acht meter draineren. Maar had je nou zware kleigrond, en daar zaten goede scheuren in, dan konden we op zestien meter draineren.