Johan Vos: Die bedrijfsschuren stonden ongeveer drie à vier kilometer uit elkaar. Ik ben in 1960 verhuisd, toen de cultuurschuur gebouwd was en ook de woning die er bij hoorde gereed was gekomen. Maar wij woonden heel ver van elkaar. We waren wel min of meer op elkaar aangewezen. Gelukkig hadden we allemaal een autootje. Maar dat was toch wel echt pionieren. Telefoon hadden we niet, we hadden een mobilofoon.
Lies Gielen: Een meneer De Jong in Lelystad-Haven regelde dat. Die mobilofoon was een verhaal apart. Mijn oudste zus belde nog wel eens, want wij waren thuis ook met zijn twaalven. Die belden dan wel geregeld, maar zij belde overdag. Dan moest die telefoon beschikbaar zijn voor de mensen van de Rijksdienst. Dan kwam meneer De Jong ertussen en zei: “Dames, jullie moeten afsluiten. Dit gesprek heeft nu lang genoeg geduurd!”
Johan Vos: Wij kenden allemaal meneer De Jong in Lelystad-Haven, want die hadden we al twee jaar aan de lijn gehad en we hadden hem nog nooit gezien. Toen zijn wij eens een keer met een aantal mensen in Lelystad-Haven op bezoek geweest. Toen kwamen daar binnen en toen vroegen we: “Waar is meneer De Jong?” En toen zei meneer De Jong: “Ja, dat ben ik!” We hadden allemaal een andere voorstelling van hem. Hij had een behoorlijk heldere en zware stem. Wij dachten dat hij een grote, grove vent zou zijn. Maar het was een slanke kerel. Dat is mooi, hè?!