Ze hadden een heel zwaar leven. Ze moesten om 7.30 uur op het werk wezen. Opstaan, naar het waslokaal, even afspoelen, brood klaarmaken en voor de hele dag hun brood in een trommeltje meenemen. Ze kregen wel drinken, maar verder moesten ze zich zelf redden. De een had misschien wel genoeg, maar mijn man was een flinke eter. Die kwam van het Friese platteland, daar had je geen gebrek aan eten. Je had melk en van alles. Als hij dan weer niet genoeg had, dan stuurde zijn moeder weer wat op. Op een keer stuurde ze weer roggebrood. Dat was wel wat lang onderweg en toen dat aankwam was het wat verkruimeld. Hij schreef haar dat hij er niets meer mee kon doen. Maar de soep was zo dun, dat hij daar die kruimels door heeft gedaan. Dan had hij toch nog wat buikvulling.
Bron: Landschapsbeheer Flevoland, interview van Ineke Flokstra-Schouwstra met mevrouw Y. Hoekstra-Bosch, 12 december 2007.