Je hebt een tijd gehad, Urk had toen misschien vier of vijfduizend inwoners, dat er 35% onder controle was voor TBC. Controle. Er was véél TBC. Dat was ver voor de oorlog, maar na de oorlog had je het ook nog, hoor. Hele gezinnen moesten dan in de gaten gehouden worden. Er zijn ook wel aardig wat mensen toen aan gestorven.
Het waren kleine huisjes, een stuk of zes, zeven, acht, negen, soms tien kinderen en die sliepen bij elkaar. Dus Jannetjen kreeg TBC, of Kloasien of Pietjen, en die waren zo bij elkaar. Voordat ontdekt werd: nou, dat moing (meisje) wordt zo ziek, die wil geen kost meer hebben en die droomt ’s nachts zo verschrikkelijk…, dat waren de kenmerken hè, wat of dat nou is? Nu loop je natuurlijk naar de dokter, maar toen!... no money.
Kiezen trekken zonder verdoving was twee kwartjes en met verdoving was een gulden bij dokter Vonk. De huisarts, dokter Vonk, deed ook wat de tandarts nu doet. Er werden geen gaatjes gevuld, want dan moest je met de boot mee en dat kost ook geld. Dan moest je naar Enkhuizen of naar Kampen. Ja, je zat in zekere zin geïsoleerd. Die gebitten van de Urkers waren slecht, daar werd niks aan onderhouden. En dan was het: oe mimme , ik heb het zo verschrikkelijk aan mijn kies, kun je niet… En dan werd er een plak roggebrood heet gemaakt en dat werd erop gelegd met een doek. De mensen moesten zelf maar iets doen. Je kon niet naar de dokter, want je kreeg er een rekening van. Al was het maar ƒ 1,50, maar dat geld was er niet! Kun je het indenken? Die acht cent die ik je net vertelde, die er ook al niet was?