Ik kwam alleen op de fiets uit Andel. Andel ligt in het land van Heusden en Altena. Dat is Noord-Brabant. Dat was een hele lange tocht. Ik ben van daar naar Utrecht gefietst. Maar ik moest eerst al met de pont over van Woudrichem naar Gorkum. En dan van Gorkum ben ik naar Utrecht gefietst. Een hele lange weg. Ik was ’s nachts vertrokken en ik was om een uur of vier in Utrecht. Daar heb ik het station opgezocht. Dat begon toen een beetje te lopen met machinisten en hen heb ik gevraagd hoe of ik in de NOP moest komen. "Noordoostpolder?" "Ja!" En toen hebben ze gezegd dat ik het beste de eerste trein naar Zwolle kon nemen. Ik moest ook ergens overstappen, ik meen in Amersfoort. En dan naar Zwolle en in Zwolle moest ik maar verder vragen, want er ging ook een treintje naar Kampen, maar dat ging niet geregeld. En dan van Kampen, ja, dan was er verder geen verbinding meer. Het was dus een hele onderneming.
Ik kwam dus op de fiets uit Kampen en het zal begin juni geweest zijn 1952. Ik kwam aan in Ramspol. Er was nog geen brug, we moesten nog met het pontje over. Ik dacht:
"Wat een bedoening! Wonen mijn ouders helemaal daar, zo ver weg.”
Maar toen moest ik ook nog Ens passeren en het was echt geen brede weg. Ik weer met het pontje over. De fiets weer gepakt en toen was ik zowat in Ens, Daar stond aan de linkerkant een restaurant, het Wapen van Ens. Maar dat was een noodgebouw, het staat nu aan de rechterkant. Maar toen moest ik nog zoveel verder fietsen naar Emmeloord. Er reden niet zoveel auto’s en bussen, en ik maar fietsen en maar fietsen. En eindelijk kwam ik in Emmeloord aan. En ik had het adres. Mijn ouders woonden in de Van Diggelenstraat 56.
Ik was afgepeigerd, dat weet ik wel. Ik denk dat ik om zo’n uur of half tien, tien uur in Emmeloord was. Jonge jonge, ik had heel wat achter de rug. En toen zeiden ze: "Oh, wat ben jij dik geworden!" Mijn ouders hadden mij ook al bijna een half jaar niet gezien. Ja, het was begin juni 1952.