Kampen was ontzettend kerks. We hebben eens geteld: we kwamen op 23 verschillende geloven. Daar voelden wij ons niet zo bij thuis. We liepen eens op een zondagmorgen door het park. Aan het eind van het park was een duivenhok van de duivenvereniging. Er stonden allemaal auto's. En toen begonnen ze ineens ook te galmen. Ik zeg: "Verroest, hier zit ook een kerk in." Dat noemden ze dan: de kerk van de dominee met de preek tussen de benen, want hij had zo'n herenfiets en dan had hij een aktetas er onder. Daar zat dus ook weer afgescheidenen van afgescheidenen. [...] Daar heb ik me nooit thuis gevoeld. In Dronten heb ik me altijd wel thuis gevoeld en ook op mijn gemak. [...]
Ik was wel eens in Dronten geweest. Het was een gebied in opbouw. Dat leek ons wel interessant. Er was veel werk. Het verdiende goed. Een bouwvakker heeft nog wel eens een tientje tussen de guldens. Het was lekker vrij: het was nog open, er was nog niet zo veel. Wij hadden nog niet eens een pad naar de voordeur toen we er kwamen. Aan alle kanten werd gebouwd. We hebben wel ontzettend veel lawaai aan het hoofd gehad, die eerste paar jaar.
Wij dachten dat het iets nieuws zou worden. Mensen kwamen uit alle delen van het land. We dachten dat de wereld er een beetje anders uit zou gaan zien, wat de mensen na de Tweede Wereldoorlog ook hoopten: dat het een beetje andere maatschappij zou worden. Toen zei ik tegen mijn vader: "Ik vind het wel leuk, want alles groept bij elkaar," omdat er niet zo veel was. De kerken kerkten in elkaars gebouw (er waren toen nog geen kerken). Dat ging met veel dingen zo. Toen zei mijn vader:
"Nou meid, wacht maar. Als de groepen weer groter worden, dan wordt het precies hetzelfde als op het oude land."
Hij heeft voor honderd procent gelijk gekregen.