Je had in Amsterdam een enorme woningnood. Toen kregen we een ander huis in de Staatsliedenbuurt.... Daar kreeg ik toen mijn eerste kind. Omdat we op drie hoog woonden konden we gelukkig de zolder erbij trekken. Toen werd ik zwanger van mijn tweede kind. Ik lees elke dag Het Parool en toen las ik bij de overlijdensadvertenties dat drie jonge meisjes – ze hadden prachtige Franse namen en woonden op het Olympiaplein – waren verbrand. Daarover las je natuurlijk in de krant: de moeder had in de huiskamer gezeten, de man was aan het werk geweest en zij was de frituurpan vergeten. De kindjes lagen op zolder en voordat zij het wist was het gebeurd. Ik was toen zwanger van de tweede en ging elke keer voor controle met de bus naar het ziekenhuis van de VU. De bus stopte precies voor dat pand. Vanuit de bus zag ik dat de hele kap weggeslagen was. Ik keek dan naar mijn dikke buik en dacht:
“Ik lig ook met kindjes op zolder!”
En om mij heen – dat is heel frappant in het kader van mijn ontwikkeling in Lelystad – kwamen in alle woningen die in de Staatsliedenbuurt leeg kwamen te staan, mensen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond te wonen. Het waren hele oude huizen. We huurden de woning – het waren hele lage huren – en we hadden deze van de plint tot aan het plafond gerenoveerd. Je prikte zo met de vinger door het behang want erachter zat een soort stro. En als je het licht aandeed, dan sprongen er vonken vanaf. Tja, en dat met al dat stro! Wij hadden dat dus helemaal gesloopt, gestukadoord en nieuwe leidingen aangelegd. Maar die mensen kwamen werkelijk van het platteland. Als zij licht aandeden dachten ze: “Pats, oh, wat leuk, licht!” Dus die stelden helemaal geen hoge eisen. Ik zat eens in de huiskamer en opeens werd de hele kamer blauw. Ik rende naar het balkon en zag dat mijn buurvrouw met haar hoofddoek om met heel heet vet aan het bakken was. Ik dacht:
“Mijn God, heeft zij geen idee hoe brandgevaarlijk het hier is?!”
Dus toen dacht ik:
“Ik moet hier weg!”