[Die eigenaar van dat pension] zei dat hij een vriend had die ook een pension had. Daar woonden ook Marokkanen. Die vriend zocht ook werk tegen vergoeding. Ik zeg: “Geen probleem. Hoeveel?” “Veertig gulden per persoon.” “Nou prima, dat is goed. Als hij maar wat vindt.” “Hij komt jullie ophalen om bij hem in het pension te wonen en dan gaat hij voor jullie werk zoeken voor veertig gulden.” Veertig gulden was toen heel wat. Ik zeg: “Prima, doe maar!” [De eigenaar van het pension] komt terug en zegt: “Hij komt morgen om tien uur jullie ophalen.” Wij waren hartstikke blij. Een redding!
Maar om tien uur: niemand. Om half elf: niemand. [De eigenaar van het pension] kwam mij roepen: “Hij heeft iets te doen. Hij komt om twaalf uur.” Om twaalf uur: nog niemand. “Hij komt om twee uur!” We waren een beetje machteloos. We dachten dat hij misschien wel helemaal niet zou komen. “Wat doen we? Stel je voor dat hij niet komt!” Toch om twee uur kwam hij met een Mercedes. Wij moesten met hem mee. Ik vroeg aan de [eigenaar van het pension]: “Kom alstublieft mee, want we kunnen niet met hem praten.” Hij is met ons meegegaan om te tolken.
Wij zijn met hem – een Nederlander – meegegaan naar een heel groot pension. Dat was ook vol met Marokkanen. Gelukkig was de zolder leeg. Daar waren vier bedden, twee stapelbedden. Dat was veel beter dan waar we waren. Goed, dat is een kleine vooruitgang. Wij moesten paspoorten geven om alle gegevens te laten noteren, want hij gaat voor ons werk zoeken. (...)
Toen zijn we daar gebleven op die zolder. Wij zijn naar buiten naar de winkel gegaan, spullen gehaald om te eten en te drinken. De andere dag was het eind van de ramadan, dat was zaterdag. Er kwam één man naar ons toe boven. Die heeft ons een beetje gerust gesteld: “Wees maar niet bang. Er is genoeg werk! Er zijn genoeg woningen! Je hoeft niet bang te zijn. Alles komt goed.” Prima, een beetje lucht gekregen.