Ik deed de eerste voorkartering van Oostelijk Flevoland. Maar daar moet je wel naar toe en dan ga je op de fiets, de boor aan de fiets geknoopt. En dan was je in die onmetelijke vlakte die dan voor je lag. En hier en daar een kraan. Ik vergeet nooit, dat was al een beetje later, maar ik moest ergens naar toe, raaien (lijnen) uitzetten. Als je op de dijk loopt, dan zag je hoopjes. Daar zette je dan hoopjes bij, dan wist je waar je geweest was. Dan kwam je bij een onder water gegraven watergang die dan vol geslibd was, bij een soortement kraan die hem leeg moest scheppen. Maar ik stond op de andere kant. Dan ging ik in die bak en de kraanmachinist zette mij over. Dan moest ik zorgen dat ik op de goede tijd weer terug was, want anders stond je daar. En eigenlijk, in de regel, liepen we met z’n tweeën, maar ook alleen, zonder een telefoon. Ik heb wel eens gedacht, een linke boel was dat eigenlijk hè. Maar niemand die daar aan dacht. Het was eigenlijk te gek om los te lopen, volgens mij. ’s Avonds daar weer vandaan.
In een bak van een kraan over de watergang
Na zijn werk in Noordoostpolder ging Jan Muller werken bij de afdeling Bodemkunde. In het maagdelijke Oostelijk Flevoland moest hij raaien uitzetten. Soms moest een kraanmachinist hem een handje helpen.
Bron: Landschapsbeheer Flevoland. Interview met de heer J. Muller door Nico de Jong op 14 februari 2012.